ECLI:NL:GHDHA:2013:2902

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
200.120.910/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Nievelt
  • J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met onduidelijke verblijfplaats

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, die vermoedelijk in Tunesië verblijft. De grootmoeder, die voogd is, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling had verlengd. De kinderrechter had bepaald dat de minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], onder toezicht zou blijven van Jeugdzorg tot 24 december 2013. De grootmoeder betoogde dat er geen belang meer was bij de ondertoezichtstelling, omdat de minderjarige met de moeder naar het buitenland was vertrokken.

Jeugdzorg verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat de zorgen over de minderjarige waren toegenomen, vooral omdat het onduidelijk was waar hij verbleef en bij wie. Het hof heeft de feiten van de kinderrechter overgenomen en vastgesteld dat de minderjarige ernstige problemen had, waaronder een licht verstandelijke beperking en gedragsproblemen. Het hof oordeelde dat de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig waren, ondanks het vertrek van de minderjarige naar het buitenland.

Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de ontwikkeling van de minderjarige te beschermen. De grootmoeder's argument dat er geen aanspraak meer bestond op jeugdzorg in Nederland werd verworpen, omdat niet duidelijk was waar de minderjarige zich bevond en of zijn verblijf in het buitenland duurzaam was. Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de kinderrechter en verwierp het beroep van de grootmoeder ten aanzien van de uithuisplaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 10 juli 2013
Zaaknummer : 200.120.910/01
Rekestnummer rechtbank : 12-3009 en 12-3347
[grootmoeder],
grootmoeder aan moeders zijde, tevens voogdes,
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat mr. M.J. Zennipman te Den Haag,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Den Haag,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[moeder],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de moeder.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De grootmoeder is op 25 januari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 december 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 31 mei 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de grootmoeder:
  • op 18 februari 2013 een brief van diezelfde datum met een bijlage;
  • op 14 mei 2013 een faxbericht diezelfde datum met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 16 mei 2013 zijn rapport van 24 februari 2012 aan het hof overgelegd, met de mededeling niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 12 juni 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat;
mevrouw E.N. de Lange, de heer A.F. Haitjema en mevrouw A.N. de Graaf namens Jeugdzorg.
De moeder en de raad zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Jeugdzorg heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige Joranley heeft geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om mondeling dan wel schriftelijk zijn mening kenbaar te maken.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling van [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], (hierna te noemen: de minderjarige) verlengd van 24 december 2012 tot 24 december 2013 met behoud van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg en is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 24 december 2012 tot 24 december 2013, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit van 27 november 2012. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP

De grootmoeder komt in hoger beroep van een beschikking waarbij Jeugdzorg met ingang van 24 december 2012 is gemachtigd om de minderjarige dag en nacht uit huis te plaatsen. Van deze machtiging heeft Jeugdzorg geen gebruik kunnen maken. De minderjarige verblijft vermoedelijk in Tunesië. Omdat Jeugdzorg de bestreden machtiging gedurende drie maanden niet ten uitvoer heeft gelegd, is deze thans komen te vervallen (artikel 1: 262 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, verder: BW). Nu de bestreden machtiging tot uithuisplaatsing is komen te vervallen, ontbreekt het belang van de grootmoeder bij dit hoger beroep ten aanzien van de uithuisplaatsing. Het hof zal het beroep van de grootmoeder ten aanzien van de uithuisplaatsing verwerpen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode van 24 december 2012 tot 24 december 2013.
2.
De grootmoeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende haar beroep gegrond te verklaren en de ondertoezichtstelling te beëindigen.
3.
Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging af te wijzen.
4.
De grootmoeder voert het volgende aan. De minderjarige is met instemming van de grootmoeder, die belast is met de voogdij, samen met de moeder naar Tunesië vertrokken. De moeder is van mening dat er vanwege de verhuizing van de minderjarige geen aanspraak bestaat op jeugdzorg in Nederland en derhalve geen belang bij een voorzetting van de ondertoezichtstelling.
5.
Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat er nog altijd aanspraak bestaat op jeugdzorg in Nederland, nu de minderjarige belang heeft bij een voortzetting van de ondertoezichtstelling. Het is niet duidelijk waar de minderjarige thans verblijft. Daarnaast zijn de zorgen, die er bij Jeugdzorg bestaan door het vertrek van de minderjarige, nog groter geworden. Onduidelijk is bij wie de minderjarige thans woont.
6.
Het hof overweegt als volgt. Een ondertoezichtstelling zoals bedoeld in artikel 1:254 lid 1 BW kan slechts worden verlengd indien de wettelijke gronden daarvoor aanwezig zijn. Het hof zal derhalve onderzoeken of de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig wordt bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
7.
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De minderjarige heeft veel problemen: een licht verstandelijke beperking, ernstige gedragsproblemen en hechtingsproblematiek. Daarnaast zijn de zorgen toegenomen. Hij heeft een aantal jaren gewoond bij de grootmoeder die hem gedurende die periode grotendeels heeft opgevoed en verzorgd. Van de ene op de andere dag heeft de grootmoeder naar haar eigen zeggen ingestemd in een vertrek van de minderjarige met zijn moeder en haar partner naar Tunesië. Het hof is van oordeel dat ook daardoor sprake is van een ernstige bedreiging van de minderjarige in zijn ontwikkeling. Vermoedelijk verblijft de minderjarige dan ook bij zijn moeder, die ontheven is van het ouderlijk gezag en over wie de rechter dus heeft geoordeeld dat zij ongeschikt en onmachtig is de minderjarige op te voeden en te verzorgen. Dit baart temeer zorgen, omdat onduidelijk is in welke omgeving de minderjarige thans verkeert, of deze bevorderlijk is om de ontwikkelingsbedreiging het hoofd te bieden en of hem in dat verband passende hulp wordt of kan worden geboden. Het hof is dan ook van oordeel dat de ondertoezichtstelling nog altijd noodzakelijk is om de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige af te wenden.
8.
De grootmoeder heeft voorts betoogd dat vanwege de verhuizing van de minderjarige naar het buitenland niet langer aanspraak bestaat op jeugdzorg en jeugdzorg geen belang meer heeft bij een handhaving van de ondertoezichtstelling. Het hof overweegt daarover als volgt.
Uit de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie te Den Haag blijkt dat de minderjarige op 9 november 2012 zou zijn geëmigreerd naar Suriname. Een maand daarvoor is de moeder ontheven van het gezag over de minderjarige en is de grootmoeder benoemd tot voogdes. De familie heeft later gemeld dat de minderjarige niet in Suriname verblijft maar dat de grootmoeder toestemming heeft gegeven aan de moeder om samen met de minderjarige naar Tunesië te vertrekken. Het hof is van oordeel dat er, ondanks het vertrek van de minderjarige, nog aanspraak bestaat op jeugdzorg in Nederland, nu tot op heden niet duidelijk is waar de minderjarige verblijft, of dit Tunesië dan wel Suriname is en bij wie hij woonachtig is. Ook is niet duidelijk of het verblijf van de minderjarige in het buitenland duurzaam is. Gelet hierop kan naar het oordeel van het hof niet worden aangenomen dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige niet langer in Nederland is gelegen, zodat zijn aanspraak op jeugdzorg in Nederland nog altijd aanwezig is.
9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de beschikking van de kinderrechter ten aanzien van de ondertoezichtstelling bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verwerpt het beroep van de grootmoeder ten aanzien van de uithuisplaatsing;
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, van Nievelt en van der Linden bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2013.