ECLI:NL:GHDHA:2013:2903

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
200.121.715/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Nievelt
  • J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarigen na scheiding van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van minderjarigen en de zorgregeling tussen de ouders na een scheiding. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in februari 2013 hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 november 2012, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader zou zijn. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft op zijn beurt een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 12 juni 2013 zijn de minderjarigen in raadkamer gehoord en zijn pleitnotities van de moeder overgelegd.

De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader zou zijn, maar de moeder betwistte deze beslissing en verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats naar haar. De moeder voerde aan dat de minderjarigen de wens hebben om bij haar te wonen en dat zij meer tijd voor de opvoeding heeft dan de vader. De vader verweerde zich door te stellen dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij bij hem blijven wonen, gezien de continuïteit in zorg en hun sociale netwerk.

De raad voor de kinderbescherming heeft ter zitting zijn advies gewijzigd en geadviseerd dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder dient te zijn, gezien de stabiliteit in haar situatie en de wens van de minderjarigen. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het belang van de minderjarigen vergt dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben, en heeft de zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarigen twee weekenden per maand bij de vader zullen zijn en de helft van de vakanties. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 3 juli 2013
Zaaknummer : 200.121.715/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 11-1820
[moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K. Boukema te Amsterdam,
tegen
[vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. V.T.E. Kuijpers te Capelle aan den IJssel.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 11 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 november 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 29 maart 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 28 februari 2013 een faxbericht diezelfde datum met een bijlage;
  • op 1 mei 2013 een brief van 29 april 2013 met een bijlage;
  • op 27 mei 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage;
  • op 11 juni een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 12 juni 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de heer J. Kuhn namens de raad.
De moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarigen [minderjarige sub a]en [minderjarige sub b] zijn in raadkamer gehoord.

HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van[minderjarige sub a], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], [minderjarige sub b], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en [minderjarige sub c], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], (hierna te noemen: de minderjarigen) bij de vader zal zijn en is bepaald dat de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met de moeder als volgt zal zijn:
  • maandelijks drie weekenden per maand, van zaterdag na het voetballen van de minderjarigen tot zondag 19.00 uur, waartoe de moeder de minderjarigen aansluitend aan de voetbal zal ophalen en de vader de minderjarigen weer zal ophalen bij de moeder;
  • de helft van de vakanties.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil zijn de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarigen (hierna ook: de zorgregeling).
2.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de moeder tot wijziging van de hoofdverblijfplaats toe te wijzen en vast te stellen dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben en tevens een omgangsregeling vast te stellen tussen de minderjarigen en hun vader van een weekend om de veertien dagen, alsmede de helft van de schoolvakanties, waarbij de minderjarigen op zaterdagmorgen door de vader worden gehaald en op zondagmiddag weer door de moeder worden teruggebracht.
3.
De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
4.
De moeder voert het volgende aan. De moeder stelt dat de beslissing van de rechtbank waarbij het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vader is bepaald, niet in het belang is van de minderjarigen, nu de minderjarigen al geruime tijd de wens hebben om bij de moeder te wonen. De moeder is van mening dat zij meer tijd voor de opvoeding heeft dan de vader. Voorts heeft de moeder zorgen over de autoritaire opvoedingsstijl van de vader. De moeder stelt dat zij in staat is om haar studie en werkzaamheden flexibel in te plannen, zodat zij voldoende tijd heeft voor de verzorging van de minderjarigen.
5.
De vader verweert zich daartegen als volgt. De vader stelt dat het in het belang is van de minderjarigen, mede gelet op de continuïteit in de zorg en hun sociale netwerk, dat zij hun hoofdverblijf bij hem hebben. De vader ontkent dat hij een autoritaire opvoedingsstijl hanteert dan wel dat de minderjarigen worden mishandeld. Voorts is de vader van mening dat hij eveneens effectief tijd en aandacht aan de minderjarigen kan besteden. Indien het verzoek van de moeder wordt toegewezen, stelt de vader ten aanzien van de omgangsregeling dat de moeder de minderjarigen dient te brengen en halen.
6.
De raad heeft ter terechtzitting zijn advies, zoals neergelegd in het raadsrapport van 1 juni 2012, gewijzigd, welk gewijzigd advies inhoudt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder dient te zijn. Eerdergenoemd advies is genomen om de continuïteit in de leefomgeving van de minderjarigen te laten voortduren en vanwege de onzekerheid over de situatie van de moeder. De raad is van mening dat de moeder heeft aangetoond dat zij thans een stabiele leefomgeving heeft. Voorts is de raad gebleken dat het niet is gelukt de continuïteit in de leefomgeving van de minderjarigen te waarborgen, aangezien de minderjarige [minderjarige sub b] inmiddels bij de moeder woonachtig is. Volgens de raad is de wens van de minderjarigen om bij de moeder te wonen, consistent gebleven. De raad acht het voorts niet wenselijk dat de minderjarigen op dit moment gescheiden van elkaar leven, zodat het in het belang van de minderjarigen is dat zij allen bij de moeder gaan wonen. De raad is van mening dat het in het belang van de minderjarigen is dat er een zorgregeling wordt vastgesteld met de vader zodat zij duidelijkheid hebben wanneer zij hun vader zien.
Hoofdverblijfplaats
7.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder de bepaling van de hoofdverblijfplaats van een minderjarig kind, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
8.
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat het belang van de minderjarigen vergt dat zij wisselen van hoofdverblijfplaats en dat deze bij de moeder zal zijn. Het hof overweegt daartoe dat de twee oudste minderjarigen reeds geruime tijd te kennen geven bij de moeder te willen wonen en zij in hun wens volharden. [minderjarige sub b]woont al geruime tijd bij de moeder. Niet is gebleken dat deze woonsituatie niet in zijn belang zou zijn. Daarbij komt dat de raad zijn advies ter zitting heeft gewijzigd en heeft verklaard dat het gelet op de mening van de minderjarigen thans het meest in het belang van de minderjarigen is dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. Het hof is van oordeel dat voor een wijziging van de hoofdverblijfplaats naar de moeder geen contra-indicaties bestaan. De moeder heeft naar het oordeel van het hof voldoende aangetoond dat haar situatie bestendig is: de moeder heeft een stabiele relatie met haar partner, heeft een geschikt woonhuis in Almere en werkt twee dagen in de week. Ook hebben de minderjarigen inmiddels vrienden gemaakt in Almere en sporten zij daar, zodat wisseling van de hoofdverblijfplaats niet een zo ingrijpende verandering zal zijn, als destijds bij de rechtbank het geval was.
9.
Ten aanzien van [minderjarige sub b] zal de wijziging geen verandering met zich brengen nu hij sinds december 2012 feitelijk bij de moeder verblijft en aldaar zijn leefomgeving heeft opgebouwd: [minderjarige sub b] is inmiddels ingeschreven voor vervolgonderwijs in Almere, waar hij is aangenomen voor de science-talent klas.
10.
Het hof acht het evenzeer in het belang van de minderjarigen dat zij allen hun hoofdverblijfplaats op dezelfde plek behouden, nu vaststaat dat hun onderlinge band goed is en zij steun aan elkaar hebben.
Zorgregeling
11.
De vader verzoekt het hof, indien het hoofdverblijf naar het oordeel van het hof bij de moeder dient te zijn, geen omgangsregeling vast te stellen. Dit vanwege zijn beperkte financiële middelen. De vader is van mening dat het vrij laten van de omgang misverstanden en escalaties met de moeder kan voorkomen.
12.
De moeder meent dat de omgangsregeling vastgesteld dient te worden nu de communicatie moeizaam verloopt. Voorts stelt de moeder dat de vader wellicht meer geld overhoudt nu hij niet meer hoeft te betalen voor de dagelijkse zorg voor de minderjarigen.
13.
Namens de raad wordt ook in dit kader benadrukt dat het belangrijk is voor de minderjarigen om een goed contact met de vader te onderhouden en dat zij door middel van een vastgestelde zorgregeling duidelijkheid krijgen over een minimaal structureel contact.
14.
Het hof is van oordeel dat het in het belang is van de minderjarigen dat een zorgregeling wordt vastgelegd. Het hof overweegt daartoe, nu het belangrijk is voor de minderjarigen om een goede band met de vader te behouden en dat zij weten wanneer zij hun vader zien. Het hof zal daarom een zorgregeling vaststellen van twee weekenden per maand evenals de helft van alle vakanties. Het hof zal voorts bepalen dat het halen en brengen van de minderjarigen door de ouders wordt gedeeld. Dit gebeurt nu ook al. Het hof ziet dan ook geen bezwaren in het voortzetten van het delen van het halen en brengen.
15.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover die de vasttelling van de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder zal zijn;
stelt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende zorgregeling vast:
de minderjarigen zullen bij de vader zijn:
  • maandelijks twee weekenden per maand, van zaterdag na het voetballen van de twee oudste minderjarigen tot zondag 19.00 uur, waartoe de vader de minderjarigen aansluitend aan de voetbal zal ophalen en de moeder de minderjarigen weer zal ophalen bij de vader;
  • de helft van de vakanties;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, van Nievelt en van der Linden bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2013.