ECLI:NL:GHDHA:2013:2923

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
22-004315-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van verkeersdelicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1983, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor negen maanden. De zaak betrof drie tenlasteleggingen die verband hielden met een verkeersongeval op 24 oktober 2010 te Monster, gemeente Westland. De Advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de eerste aanleg zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld.

Het hof heeft het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep bestudeerd. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de tenlastegelegde feiten had begaan. Ten aanzien van feit 1, dat betrekking had op het niet meewerken aan een bloedonderzoek, oordeelde het hof dat de verdachte zich op het moment van de aanhouding in het Leyenburg Ziekenhuis te Den Haag bevond, waardoor hij niet in Monster kon zijn geweest.

Met betrekking tot de feiten 2 en 3, die betrekking hadden op het verlaten van de plaats van het ongeval en het rijden zonder geldig rijbewijs, oordeelde het hof dat de aanwijzingen in het dossier onvoldoende waren om te concluderen dat de verdachte de bestuurder van de auto was geweest. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij mr. A.E. Mos-Verstraten niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004315-12
Parketnummer: 09-017183-11
Datum uitspraak: 9 juli 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 31 juli 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1983,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 25 juni 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de Advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Vordering van de Advocaat-generaal
De Advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 oktober 2010 te Monster, gemeente Westland als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een auto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
2.
hij op of omstreeks 24 oktober 2010 te Monster, gemeente Westland als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Madeweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]) letsel en/of schade was toegebracht;
3.
hij op of omstreeks 24 oktober 2010 te Monster, gemeente Westland terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten voor alle categorieën, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Madeweg, als bestuurder een motorrijtuig, (auto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Feit 1
Anders dan de Advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting is genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte op 24 oktober 2010 geen gevolg heeft gegeven aan het bevel zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen als bedoeld in artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Het dossier bevat echter geen aanknopingspunten voor de conclusie dat hij zich daaraan heeft schuldig gemaakt te Monster, gemeente Westland, nu de verdachte zich blijkens het proces-verbaal van zijn aanhouding ten tijde van het plegen van het feit in het Leyenburg Ziekenhuis te Den Haag bevond.
De verdachte behoort derhalve te worden vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde.
Feit 2 en 3
Voorts is het hof, anders dan de advocaat generaal, van oordeel dat het onder 2 en 3 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat – kort gezegd - de verdachte de bestuurder is geweest van de auto waarmee op 24 oktober 2010 een verkeersongeval is veroorzaakt. Met betrekking tot het verkeersongeval omvat het dossier weliswaar aanwijzingen - in de vorm van bloedsporen aan de bestuurderszijde en de constatering dat de verdachte bloedige verwondingen had - dat de verdachte zich aan de bestuurderszijde heeft bevonden, maar deze aanwijzingen zijn naar ’s hofs oordeel onvoldoende om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat de verdachte de auto de betreffende dag ook heeft bestuurd. Verdere aanwijzingen dienaangaande ontbreken.
Mitsdien behoort de verdachte van het hem onder 2 en 3 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. S.A.J. van 't Hul, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 juli 2013.
Mr. A.E. Mos-Verstraten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.