In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, die van 10 april 2013 tot 10 april 2014 onder toezicht is gesteld van Jeugdzorg. De vader van de minderjarige heeft hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter, waarin werd bepaald dat de minderjarige in een AWBZ-voorziening, genaamd Bergse Bos, geplaatst zou worden. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de minderjarige na zijn verblijf in Bergse Bos bij hem thuis te plaatsen. Jeugdzorg verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof de beschikking te bekrachtigen, omdat de uithuisplaatsing noodzakelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige.
Tijdens de zitting is gebleken dat de minderjarige te maken heeft met forse problematiek, waaronder angst, verdriet en agressie, en dat hij in het verleden getraumatiseerd is. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is, omdat de vader niet in staat lijkt om de benodigde zorg in de thuissituatie te bieden. De vader heeft onvoldoende inzicht in de behoeften van de minderjarige en er zijn recentelijk nog confrontaties geweest tussen hen, waardoor de minderjarige zich onveilig voelt in de thuissituatie.
Het hof benadrukt dat Jeugdzorg de vader in de toekomst moet betrekken bij de hulpverleningsplannen en dat het belangrijk is dat de vader de verantwoordelijkheid neemt in de zorg voor de minderjarige. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd, en het hof besluit dat de huidige plaatsing van de minderjarige in Bergse Bos gecontinueerd moet worden, met aansluitend een plaatsing in een pleegzorgvoorziening. De vader wordt aangespoord om actief betrokken te zijn bij de hulpverlening en het behandelplan.