ECLI:NL:GHDHA:2013:3128

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
12 augustus 2013
Zaaknummer
200.129.175-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Leuven
  • F. Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige en betrokkenheid van de vader bij hulpverleningsplannen

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, die van 10 april 2013 tot 10 april 2014 onder toezicht is gesteld van Jeugdzorg. De vader van de minderjarige heeft hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter, waarin werd bepaald dat de minderjarige in een AWBZ-voorziening, genaamd Bergse Bos, geplaatst zou worden. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de minderjarige na zijn verblijf in Bergse Bos bij hem thuis te plaatsen. Jeugdzorg verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof de beschikking te bekrachtigen, omdat de uithuisplaatsing noodzakelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Tijdens de zitting is gebleken dat de minderjarige te maken heeft met forse problematiek, waaronder angst, verdriet en agressie, en dat hij in het verleden getraumatiseerd is. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is, omdat de vader niet in staat lijkt om de benodigde zorg in de thuissituatie te bieden. De vader heeft onvoldoende inzicht in de behoeften van de minderjarige en er zijn recentelijk nog confrontaties geweest tussen hen, waardoor de minderjarige zich onveilig voelt in de thuissituatie.

Het hof benadrukt dat Jeugdzorg de vader in de toekomst moet betrekken bij de hulpverleningsplannen en dat het belangrijk is dat de vader de verantwoordelijkheid neemt in de zorg voor de minderjarige. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd, en het hof besluit dat de huidige plaatsing van de minderjarige in Bergse Bos gecontinueerd moet worden, met aansluitend een plaatsing in een pleegzorgvoorziening. De vader wordt aangespoord om actief betrokken te zijn bij de hulpverlening en het behandelplan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 14 augustus 2013
Zaaknummer : 200.129.175/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-3397 & JE RK 12-1824
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.H. Westendorp te Den Haag,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1.
[de moeder],
wonende te [land],
hierna te noemen: de moeder;
2.
[de stiefmoeder],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
feitelijk verblijvende te [plaats] op het adres van de vader,
hierna te noemen: de stiefmoeder,
3.
Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 17 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 april 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
Jeugdzorg heeft op 25 juli 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
 op 15 juli 2013 een brief van 12 juli 2013 met bijlage;
 op 30 juli 2013 een brief van 29 juli 2013 met bijlage.
van de zijde van Jeugdzorg:
 op 26 juli 2013 een brief van 25 juli 2013 met bijlage.
De zaak is op 31 juli 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
 de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
 mevrouw M. Koot en mevrouw K.A. Hompert namens de raad;
 mevrouw M. Fierstra en de heer J. van Schie (gezinsvoogd) namens Jeugdzorg.
De moeder en de stiefmoeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] is in raadkamer gehoord.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is [de minderjarige] geboren op[geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats], [geboorteland] (hierna te noemen: de minderjarige) van 10 april 2013 tot 10 april 2014 onder toezicht gesteld van Jeugdzorg. Verder is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een AWBZ-voorziening, te weten Bergse Bos, en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg, van 10 april 2013 tot 10 april 2014, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, ter effectuering van het indicatiebesluit van 6 maart 2013. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is uitsluitend de uithuisplaatsing van de minderjarige voor de periode van 10 april 2013 tot 10 april 2014 in een AWBZ-voorziening, te weten Bergse Bos, en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg. De ondertoezichtstelling van de minderjarige is niet in geschil.
2.
De vader verzoekt het hof, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de minderjarige na zijn verblijf in Bergse Bos thuis bij zijn vader wordt geplaatst.
3.
Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
4.
De raad heeft het verzoek van de vader ter terechtzitting bestreden.
5.
De vader stelt zich op het standpunt dat er geen enkel onderzoek heeft plaatsgevonden waaruit blijkt dat de zorg die de minderjarige nodig heeft niet kan worden gegeven in de voor hem vertrouwde omgeving, te weten thuis bij de vader. Uit niets blijkt dat de opneming en het verblijf van de minderjarige in een pleeggezin noodzakelijk is, aldus de vader.
6.
De raad heeft ter terechtzitting zijn verzoek tot uithuisplaatsing van de minderjarige gehandhaafd. Volgens de raad is de minderjarige getraumatiseerd en ligt zijn perspectief niet bij een terugplaatsing in de thuissituatie, maar bij een (stevig) pleeggezin. Wel acht de raad het zinvol dat het behandelplan alsnog met de vader wordt besproken, zodat de vader in staat kan worden gesteld zijn verantwoordelijkheid te nemen en zich aan te sluiten bij de noodzakelijke hulpverlening.
7.
Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De minderjarige heeft in het verleden veel heftige gebeurtenissen en ervaringen meegemaakt. Hij behoeft hiervoor nog hulpverlening in een voor hem veilige en vertrouwde omgeving. De beslotenheid van Bergse Bos is effectief geweest. De minderjarige is daar tot rust gekomen en werkt samen met de begeleiding van Bergse Bos aan zijn doelen. Verder is Jeugdzorg van mening dat de vader de zorg voor de minderjarige niet in de thuissituatie kan geven. De vader laat een beperkt inzicht zien in de behoeften van de minderjarige. Volgens Jeugdzorg lijkt de vader zich niet bewust te zijn van de vele heftige gebeurtenissen van de minderjarige in het verleden en het gedrag van de minderjarige dat daaruit (nu) voorvloeit. Ook hebben er opnieuw (fysieke) confrontaties tussen de minderjarige en de vader plaatsgevonden en voelt de minderjarige zich thuis onveilig. Nu de minderjarige traumatherapie nodig heeft en hij zijn trauma deels in de thuissituatie van de vader heeft opgelopen, ligt het perspectief van de minderjarige in een pleeggezin, aldus Jeugdzorg.
8.
Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts worden verleend indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, nog bestaan. Het hof zal derhalve onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
9.
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de gronden voor een uithuisplaatsing nog altijd aanwezig zijn. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat er bij de minderjarige sprake is van forse problematiek. De minderjarige heeft veel last van angst, verdriet en uitingen van agressie. Ook bestaan er – zo blijkt uit het verslag van het psychologisch onderzoek van 19 december 2012 – sterke aanwijzingen dat de minderjarige getraumatiseerd is. Om de ontwikkeling van de minderjarige verder positief te laten verlopen en niet te laten stagneren heeft de minderjarige een veilige en stabiele omgeving nodig, waarin de mensen om hem heen voldoende affectie bieden. Op deze wijze kan de minderjarige geholpen worden zijn verleden in het juiste perspectief te zien en leren hoe daar mee om te gaan. Naar het oordeel van het hof is de vader – hoewel hij een zeer betrokken vader is, die graag wil dat de minderjarige weer thuis komt wonen – niet, dan wel onvoldoende in staat om de minderjarige de benodigde zorg in de thuissituatie te geven. De vader lijkt niet te kunnen inzien dat het gedrag van de minderjarige veroorzaakt wordt door de heftige gebeurtenissen in het verleden van de minderjarige, welke deels ook in de thuissituatie bij de vader hebben plaatsgevonden. Daarnaast is het gedrag van de vader voor de minderjarige ook thans nog onvoldoende voorspelbaar. Zo hebben recent nog (fysieke) confrontaties tussen de minderjarige en de vader plaatsgevonden. Hierdoor voelt de minderjarige zich thuis onveilig en is hij angstig voor de vader. Tot slot neemt het hof in aanmerking dat de minderjarige juist thans, gedurende de uithuisplaatsing, een stijgende lijn in zijn gedrag laat zien. Het hof acht het – mede gelet op de specifieke aandacht die de minderjarige in verband met het verwerken van zijn ervaringen in het verleden nodig heeft – in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat zijn huidige plaatsing in het Bergse Bos (met aansluitend een plaatsing in een voorziening voor pleegzorg) gecontinueerd wordt.
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Daarmee wordt nog altijd voldaan aan de wettelijke gronden voor de uithuisplaatsing. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
10.
Ten overvloede overweegt het hof nog dat ter terechtzitting in hoger beroep van
30 januari 2013 is afgesproken dat Jeugdzorg de vader thans zal gaan betrekken bij de te nemen beslissingen en behandelplannen. In de afgelopen periode is dat, zo is ter zitting gebleken, onvoldoende gebeurd. Het ligt op de weg van Jeugdzorg om de vader schriftelijk uit te nodigen voor het bespreken van een behandelplan. Dat Bergse Bos getracht heeft met de vader contact op te nemen, maakt dat niet anders. Jeugdzorg is verantwoordelijk voor het onderhouden van de contacten met ouders in het kader van een ondertoezichtstelling. Jeugdzorg heeft ter zitting verklaard hier de nodige aandacht aan te geven.
11.
Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 augustus 2013.