1ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 16 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage d.d. 29 september 2011 met het parketnummer 09-229198-10 voorwaardelijk opgelegde straf, een en ander als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Tot slot is het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 november 2012 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (adres: [adres]) heeft weggenomen een laptop en/of een laptoptas en/of horloges en/of manchetknopen en/of een zaklampje en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van braak/verbreking en/of inklimming (te weten: het openbreken van een deur van die woning);
dat hij op of omstreeks 8 november 2012 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning ([adres]) weg te nemen een laptop en/of een laptoptas en/of horloges en/of manchetknopen en/of een zaklampje en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak/verbreking en/of inklimming, tezamen met zijn mededader(s) en/of alleen de voordeur van die woning heeft opengebroken en/of (een) goed(eren) uit die woning bij elkaar heeft gezocht en/of daarmee naar buiten is/zijn gelopen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 november 2012 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningin/uit een woning (adres: [adres]) heeft weggenomen een laptop en een laptoptas en horloges en manchetknopen en een zaklampje en geld, toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van braak (te weten: het openbreken van een deur van die woning).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman van de verdachte heeft – overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen - bepleit dat de verdachte van het hem primair ten laste gelegde dient te worden vrijsproken, nu het bestanddeel ‘wegnemen’ niet wettig en overtuigend is bewezen. Hij heeft ter onderbouwing aangevoerd dat de verdachte en zijn medeverdachte zijn aangehouden op het moment dat zij net over de drempel van de achterdeur de achtertuin inliepen, zodat zij nooit de kans hebben gehad om zich de feitelijke heerschappij over de goederen te verschaffen.
Het hof gaat, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 november 2012 (nr. PL1521 2012239625-5, pagina 40 e.v.) komt er op 8 november 2012 een melding binnen bij de Politie Haaglanden dat er op [adres] te ’s-Gravenhage twee jongens over de schutting klimmen. Daar aangekomen zien de verbalisanten dat de achterdeur van de woning op een kier staat en dat er braakschade is aan de slotzijde van de achterdeur. Vanaf de voorzijde van de woning ziet één van de verbalisanten dat op de eerste verdieping het licht aangaat en dat twee personen in de kasten kijken van deze ruimte. Voorts neemt deze verbalisant waar dat na ongeveer één minuut het licht in deze ruimte weer wordt uitgedaan. Vervolgens gaat het licht op de zolder aan en na één minuut weer uit.
Als de verdachte en zijn medeverdachte vervolgens via de achterdeur de woning verlaten, worden zij op het moment dat zij uit de woning zijn, door de politie aangeroepen dat zij moeten blijven staan. Vervolgens vluchten zij de woning in, waarbij zij een plastic tas en een laptoptas uit hun handen laten vallen. Blijkens het proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde partij] d.d. 10 november 2012 (nr. PL1521 2011239625-26, pagina 36 e.v.) zijn de goederen die de verdachte en zijn medeverdachte op dat moment uit hun handen hebben laten vallen, afkomstig uit een juwelendoosje in een secretaire, lades van een ladenkast en een nachtkastje die in verschillende kamers van de woning van aangever staan. Blijkens voornoemd proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2012 (pagina 40) nemen de verbalisanten in de woning waar dat de gehele woning is doorzocht en dat alle kastruimten en lades in de woning zijn opengetrokken en doorzocht.
Het hof stelt voorop dat – overeenkomstig de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie o.a. HR 22 maart 2011,
LJNBP2627) – voor een veroordeling ter zake van een voltooide diefstal onder meer is vereist dat de dader een zodanige feitelijke heerschappij over het goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden overweegt het hof dat nu de verdachte en zijn medeverdachte de woning van aangever grondig hebben doorzocht, de goederen vervolgens in een plastic tas en een laptoptas hebben verzameld, en zij op het moment dat zij
buitende woning stonden met de tassen door de verbalisanten werden aangeroepen, de verdachte en zijn medeverdachte naar het oordeel van het hof de goederen op dat moment van aanroepen door de politie zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende hadden onttrokken dat er sprake is van een voltooide diefstal. Het hof acht derhalve het bestanddeel ‘wegnemen’ wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is
dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte - overeenkomstig de door de politierechter opgelegde straf - ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 16 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van een ander en de persoonlijke levenssfeer van de bewoners van de betreffende woning. Daarnaast heeft hij voor de betrokkenen overlast en financiële schade veroorzaakt. Tenslotte brengen feiten als het onderhavige in de regel ook bij burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 juni 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende en conform het standpunt van de advocaat-generaal - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter te Den Haag van
29 september 2011 onder parketnummer 09-229198-10 is de verdachte veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 150,-, subsidiair drie dagen hechtenis, met bevel dat die geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering is in beginsel gegrond.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, is het hof – met de politierechter - van oordeel dat de proeftijd met één jaar moet worden verlengd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.