In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en de opgelegde boete. De Inspecteur had aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd voor het jaar 2004, waarbij het verzamelinkomen werd vastgesteld op € 96.819, wat resulteerde in een vergrijpboete van € 17.810. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag, die voortkwam uit de verkoop van zijn aandeel in een assurantieportefeuille aan [C]. De Inspecteur stelde dat belanghebbende meer inkomsten had genoten dan aangegeven, en dat de overnamesom van € 20.000 niet overeenkwam met de werkelijke waarde van de portefeuille, die volgens de Inspecteur € 70.000 bedroeg. De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur terecht de navorderingsaanslag had opgelegd, en dat de boete passend was, gezien de omstandigheden van de zaak. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het belanghebbende niet gelukt was om nieuwe feiten aan te voeren die de conclusie van de Inspecteur konden weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de door belanghebbende ontvangen overnamesom als stakingswinst moest worden beschouwd, en dat de Inspecteur de navorderingsaanslag terecht had opgelegd. De boete werd als passend en geboden beschouwd, gezien de ernst van het vergrijp.