In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de verzuimboete heeft gehandhaafd. De belanghebbende, houder van een personenauto, ontving een rekening voor de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak van 7 juni 2011 tot en met 6 september 2011, maar heeft deze niet betaald. De Inspecteur legde daarop een naheffingsaanslag van €198 en een verzuimboete van €49 op. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, aangezien de belasting bij aanvang van het tijdvak betaald moest worden. De rechtbank verwierp ook de stelling van belanghebbende dat de heffing inbreuk maakte op het eigendomsrecht zoals gewaarborgd in het Eerste Protocol van het EVRM. In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de naheffingsaanslag en de boete in overeenstemming waren met de wet. Het Hof oordeelde dat belanghebbende geen nieuwe argumenten had aangedragen die tot een andere conclusie zouden leiden. De uitspraak van het Hof werd op 28 juni 2013 in het openbaar uitgesproken, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.