In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. De belanghebbende, [X] te [Z], heeft niet de vereiste aangifte gedaan, wat heeft geleid tot een ambtshalve vastgestelde aanslag door de Inspecteur. De aanslag betrof een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.335 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 26.633, met een verzuimboete van € 1.134. Na bezwaar is de aanslag verminderd, maar de verzuimboete bleef in stand. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het Hof vastgesteld dat de belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verzuimboete was opgelegd op basis van een vierde verzuim, en het Hof heeft de redelijke schatting van het inkomen door de Inspecteur bevestigd. De belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die zouden kunnen leiden tot een ander oordeel over de aanslag. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De beslissing is op 19 juni 2013 in het openbaar uitgesproken.