ECLI:NL:GHDHA:2013:3204

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
12-00065
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen een ambtshalve vastgestelde aanslag in de inkomstenbelasting en de opgelegde verzuimboete niet-ontvankelijk verklaarde voor zover het betrekking had op de aanslag. De belanghebbende, die was uitgenodigd om aangifte te doen voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen, had dit nagelaten, wat leidde tot een aanslag van € 50.000 en een verzuimboete van € 1.134. De rechtbank had de aanslag verminderd tot nihil en de verzuimboete tot € 158, maar verklaarde het beroep voor het overige ongegrond.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep voor zover het de aanslag betrof niet-ontvankelijk was, omdat het belastbare inkomen reeds op nihil was gesteld. Wat betreft de verzuimboete oordeelde het Hof dat de rechtbank op goede gronden had beslist dat de verzuimboete terecht was opgelegd. Het Hof vond het aanbod van belanghebbende om bewijs te leveren door getuigen niet gespecificeerd genoeg om te kunnen beoordelen of dit bewijs relevant zou zijn voor de uitkomst van de zaak. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2013. Belanghebbende en de Inspecteur hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-12/00065

Uitspraak d.d. 19 juni 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst Haaglanden, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage (thans: rechtbank Den Haag) van 27 oktober 2011, nummer AWB 11/1029, betreffende na te vermelden aanslag en beschikking.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000. De Inspecteur heeft bij gelijktijdig genomen beschikking aan belanghebbende op de voet van artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een verzuimboete opgelegd van € 1.134.
1.2. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren gedeeltelijk toegewezen en heeft hij de aanslag verminderd tot nihil en de verzuimboete verminderd tot € 158.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op de aanslag en voor het overige ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. Belanghebbende heeft bij faxberichten van 23 februari 2012, 8, 9, 12, 16, 22, 29 maart 2012, 4, 16 mei 2012, 19, 20, 21, 26 februari 2013 en 25 maart 2013 nadere stukken ingediend, waarvan afschriften aan de Inspecteur zijn gezonden.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 maart 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4. Belanghebbende heeft ter zitting een externe harde schijf in ontvangst genomen die hem toebehoort. Deze heeft belanghebbende tijdens de procedure voor de rechtbank ongevraagd ingediend, althans deze heeft hij naar verluidt aan een medewerker van de Centrale Balie van het Paleis van Justitie overhandigd. De rechtbank heeft belanghebbende meermalen gesommeerd deze harde schijf terug te nemen, opdat hij deze bij de Centrale Balie vermocht te komen ophalen. Belanghebbende heeft dit geweigerd. De harde schijf is vervolgens tijdens de zitting van 26 maart 2013 in hoger beroep aan belanghebbende overhandigd.
2.5. Belanghebbende heeft na de zitting een wrakingverzoek ingediend. Dit verzoek is afgewezen. Tevens heeft belanghebbende na de sluiting van het onderzoek ter zitting nog stukken ingezonden. Het Hof heeft, gelet op de inhoud van die stukken, geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

Vaststaande feiten

3.1. Belanghebbende is voor het jaar 2007 uitgenodigd aangifte voor de inkomstenbelasting, de premie volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet te doen. Aan belanghebbende is vervolgens een aanmaning gezonden deze aangifte voor 16 februari 2009 in te dienen.
3.2. De Inspecteur heeft met dagtekening 23 maart 2010 een ambtshalve vastgestelde aanslag aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000. De Inspecteur heeft daarbij een verzuimboete opgelegd van € 1.134. De hoogte van de boete is vastgesteld naar een vijfde verzuim als bedoeld in paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.
3.3. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag op nihil gesteld. De verzuimboete is verminderd tot € 158 naar een vierde verzuim en een aanslag die op nihil is gesteld.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de boete terecht is opgelegd.
4.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.3. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Oordeel van de rechtbank

5.
De rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende als “eiser” is aangeduid en de Inspecteur als “verweerder”:
“1. Aan eiser is een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 uitgereikt. Eiser heeft dit biljet niet, ook niet na daartoe te zijn aangemaand, ingediend.
2.
Met dagtekening 23 maart 2010 is aan eiser de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000. Tegelijk met de aanslag is aan eiser een verzuimboete opgelegd van € 1.134 wegens het niet tijdig doen van aangifte.
3.
Eiser heeft tegen de aanslag en de verzuimboete bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot nihil. De verzuimboete is verminderd tot € 158.
4.
In geschil is de aanslag. Voorts is in geschil of de verzuimboete terecht aan eiser is opgelegd.
5.
Nu bij de bestreden uitspraak het belastbare inkomen uit werk en woning reeds is verminderd tot nihil, kan het beroep niet tot een voor eiser gunstiger resultaat leiden. Voor zover het beroep betrekking heeft op de aanslag dient het daarom wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6.
Ten aanzien van de verzuimboete overweegt de rechtbank dat sprake is van een vierde verzuim. De rechtbank oordeelt dat verweerder, gelet op artikel 67a van de AWR, in samenhang bezien met paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, de verzuimboete heeft kunnen en mogen vaststellen op het belopen bedrag. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor matiging of vermindering van de nader vastgestelde boete.
7.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op de aanslag en is het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
8.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.”

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. De rechtbank heeft op goede gronden beslist dat het beroep voor zover betrekking hebbend op de aanslag wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk is.
6.2. Met betrekking tot de verzuimboete is het Hof van oordeel dat de rechtbank, op goede gronden, die het hierbij tot de zijne maakt, heeft geoordeeld dat de verzuimboete terecht aan belanghebbende is opgelegd. Het Hof acht deze boete passend en geboden. In hetgeen belanghebbende ter zake in hoger beroep heeft aangevoerd vindt het Hof geen aanleiding de boete te verlagen.
6.3. Het Hof gaat voorbij aan het door belanghebbende gedane aanbod bewijs te leveren door middel van het oproepen als getuige van de huidige minister van Financiën [...], de huidige directeur-generaal van de Belastingdienst [...], de loco directeur-generaal van de Belastingdienst [...] alsmede de voormalig voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Haaglanden [...]. Het gedane bewijsaanbod is te weinig gespecificeerd om te kunnen beoordelen of het aangeboden bewijs kan leiden tot de door belanghebbende gevorderde beslissing in het onderhavige geschil.
6.4. Het hoger beroep is ongegrond. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, P.J.J. Vonk en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 19 juni 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
  • de naam en het adres van de indiener;
  • de dagtekening;
  • de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
  • de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.