ECLI:NL:GHDHA:2013:3344

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
3 september 2013
Zaaknummer
200.117.711/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Kamminga
  • Labohm
  • Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van bijgebouwen bij de voormalige echtelijke woning in het kader van echtscheiding

In deze zaak gaat het om het gebruiksrecht van de bijgebouwen, waaronder de schuur, behorende bij de voormalige echtelijke woning, in het kader van een echtscheiding. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen, waarin aan de man het gebruik van de bijgebouwen is toegewezen. De man verzet zich tegen dit beroep en vraagt om een aanvulling van de beschikking met betrekking tot het gebruik van de bijgebouwen. Het hof overweegt dat partijen gehuwd waren in algehele gemeenschap van goederen en dat de huwelijksgemeenschap inmiddels is ontbonden. Totdat de gemeenschap is verdeeld, zijn beide partijen in beginsel gerechtigd tot het gebruik van de bijgebouwen, waarbij de redelijkheid en billijkheid in acht moeten worden genomen.

Het hof oordeelt dat het redelijk en billijk is om het gebruiksrecht van de bijgebouwen aan de man toe te kennen, omdat hij deze nodig heeft voor zijn onderneming. De vrouw stelt dat de man de bijgebouwen niet nodig heeft en dat zijn gebruik daarvan spanningen in het gezin veroorzaakt. Het hof neemt echter in overweging dat het huren van een externe bedrijfsruimte hoge kosten met zich meebrengt, wat de draagkracht van de man zou verlagen, en dat dit niet in het belang van de vrouw en de kinderen is.

Het hof bevestigt de bestreden beschikking, maar op andere gronden, en legt een dwangsom op aan de vrouw voor het geval zij inbreuk maakt op het gebruiksrecht van de man. De vrouw wordt bevolen de bijgebouwen te verlaten en deze niet meer te betreden. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door het Gerechtshof Den Haag op 5 juni 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Sector Civiel recht
Uitspraak : 5 juni 2013
Zaaknummer : 200.117.711/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 12-157
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
volgens zijn mededeling feitelijk verblijvend te [verblijfplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.P.J.M. van Ruijven te Naaldwijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 30 november 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 september 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 30 januari 2013 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 19 maart 2013 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 24 januari 2013 een brief van 22 januari 2013 met bijlage;
- op 16 april 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de man:
  • op 10 april 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 17 april 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage, op diezelfde datum ingekomen als brief met bijlage;
  • op 17 april 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage, op diezelfde datum ingekomen als brief met bijlage.
De zaak is op 19 april 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door mr. L.P.A. Zwijnenberg, een kantoorgenoot van haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding uitgesproken en is - voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de man de beschikking krijgt over de bijgebouwen, waaronder de schuur, behorende bij de echtelijke woning. Het verzoek van de man tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheidingsbeschikking is op 21 december 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is het gebruiksrecht van de bijgebouwen, waaronder de schuur, behorende bij de echtelijke woning en de zich daarin bevindende goederen, alsmede afgifte door de vrouw aan de man van zijn persoonlijke en zakelijke goederen.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank het gebruik van de bijgebouwen waaronder de schuur behorende bij de echtelijke woning gelegen aan [adres] aan de man is toegewezen, kosten rechtens.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hoger beroep van de vrouw af te wijzen. De man verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking aan te vullen met de volgende twee beslissingen:
I. te bepalen dat de vrouw aan de man onbeschadigd ter beschikking zal stellen zijn persoonlijke en zakelijke goederen, waaronder de tractor met sleutel, de landbouwmachines met sleutels, de sleutels van de brievenbus, en het kistje met onder andere de ring van zijn overleden vader en de kentekenbewijzen deel 3 van de auto’s en vrijwaringsbewijzen, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 500,- per dag of gedeelte van een dag dat zij weigerachtig dan wel nalatig zal zijn hieraan te voldoen;
II. te bepalen dat de man met uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de bijgebouwen waaronder de schuur behorend bij de echtelijke woning, gelegen aan [adres] en de zich daarin bevindende goederen met het bevel aan de vrouw deze gebouwen niet meer te betreden met machtiging van de man deze beschikking zo nodig zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
III. te bepalen dat de vrouw een dwangsom zal verbeuren van € 750,- per dag of een gedeelte van een dag dat zij de bijgebouwen waaronder de schuur zal betreden, dan wel anderszins inbreuk maakt van het recht van de man daarop;
IV. de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen;
V. de beslissing in appel voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hoger beroep van de man af te wijzen, kosten rechtens.
Gebruiksrecht bijgebouwen echtelijke woning en de zich daarin bevindende goederen
5. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de man de beschikking krijgt over de bijgebouwen, waaronder de schuur, behorende bij de echtelijke woning. Volgens de vrouw heeft de man die ruimte niet nodig omdat hij als zelfstandige zonder personeel gebruik kan maken van de beschikbare kasruimte van het bedrijf waarvoor hij werkzaamheden verricht. De vrouw stelt voorts dat het grote spanningen in het gezin teweegbrengt als de man gebruikt maakt van de bedrijfsruimte bij de echtelijke woning, nu de vrouw en de kinderen van partijen nog in de woning verblijven. De vrouw meent dat de schuur bij de woning hoort. Daarnaast wijst zij erop dat de werkzaamheden van de man als zelfstandige te weinig inkomen opleveren zodat hij geen draagkracht heeft om alimentatie te kunnen voldoen. Volgens de vrouw kan de man beter bij een tuinder in loondienst gaan werken.
6. De man stelt dat partijen destijds samen hebben besloten de bijgebouwen te verbouwen in verband met de eenmanszaak van de man en daarvoor reeds voorzieningen hadden getroffen. Deze bijgebouwen behoren - ook gezien hun omvang - niet tot de woning. De man weerspreekt dat hij kosteloos gebruik zou kunnen maken van de bedrijfsruimte van zijn opdrachtgever. Volgens de man kan hij zijn onderneming pas weer winstgevend kan maken als hij ongehinderd gebruik kan maken van de bedrijfsgebouwen bij de echtelijke woning. Echter, de vrouw werkt hem bewust tegen. Uiteindelijk wenst de man zijn bedrijf uit te oefenen vanuit de echtelijke woning.
7. Het hof vat de incidentele verzoeken van de man ter zake van het gebruik van de bijgebouwen op als een nieuw zelfstandig verzoek om een nevenvoorziening in de zin van artikel 827 lid 1 onder f Rv. Een dergelijk verzoek kan in hoger beroep nog worden gedaan. Het verzoek dient voldoende samenhang met het echtscheidingsverzoek te vertonen en geen onnodige vertraging te veroorzaken. Aan die voorwaarden is naar het oordeel van het hof voldaan.
8. Het hof overweegt voorts als volgt. Partijen waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De huwelijksgemeenschap is inmiddels ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Zolang de ontbonden huwelijksgemeenschap nog niet is verdeeld, zijn beide partijen in beginsel gerechtigd tot het gebruik van de bijgebouwen en de zich daarin bevindende goederen, waarbij hun onderlinge rechtsbetrekkingen worden beheerst door de eisen van de redelijkheid en billijkheid.
9. Hof acht het redelijk en billijk om, zolang de ontbonden huwelijksgemeenschap nog niet is verdeeld, het gebruiksrecht van de bijgebouwen en de zich daarin bevindende goederen op de voet van artikel 3:169 BW toe te kennen aan de man en neemt daarbij het volgende in aanmerking. Naar het oordeel van het hof heeft de man genoegzaam aangetoond dat hij de bijgebouwen nodig heeft voor het winstgevend kunnen uitoefenen van zijn bedrijf - het ontwikkelen en opkweken van stekjes - en dat deze ruimten daartoe juist geschikt zijn omdat hij op betrekkelijk kleine schaal en met betrekkelijk eenvoudige middelen werkt. Het huren van een bedrijfsruimte van derden daarentegen brengt hoge kosten met zich mee en verlaagt de draagkracht van de man, hetgeen niet in het belang is van de vrouw en de minderjarigen. De bestreden beschikking zal in zoverre derhalve, zij het op andere gronden, worden bekrachtigd. Het hof verwacht van de vrouw en haar familie dat zij zich onthouden van inbraak in de bijgebouwen en vernielingen aldaar, dan wel enige andere inbreuk op het gebruiksrecht van de man. De daardoor ontstane vermogensschade drukt de winst van de man en daarmee zijn voor alimentatie beschikbare draagkracht, zodat de vrouw zichzelf en de minderjarigen in dat opzicht benadeelt. Gelet op de houding van de vrouw tot nu toe, zal het hof in aanvulling op zijn beslissing ter zake overeenkomstig het verzoek van de man bepalen dat de vrouw een dwangsom zal verbeuren van € 750,- per dag of een gedeelte van de dag dat zij de bijgebouwen, waaronder de schuur zal betreden, dan wel anderszins inbreuk maakt op het recht van de man daarop. Het hof zal aan de dwangsommen een maximum van € 15.000,- verbinden. Het hof ziet geen aanleiding de man te machtigen deze beschikking zo nodig zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, zodat dit verzoek zal worden afgewezen. Het hof zal evenwel op de voet van artikel 822 Rv lid 1 onder a de vrouw bevelen de voormelde ruimten te verlaten en deze verder niet te betreden.

Afgifte goederen

10.
De man klaagt dat de rechtbank ten onrechte niets heeft overwogen en geen beslissing heeft genomen op zijn verzoek te bepalen dat de vrouw aan hem ter beschikking dient te stellen zijn persoonlijke en zakelijke goederen, waaronder de tractor met sleutel, de landbouwmachines met sleutels, de sleutels van de brievenbus en het kistje met onder andere de ring van zijn overleden vader en de kentekenbewijzen deel 3 van de auto’s en vrijwaringsbewijzen onder verbeurte van een dwangsom.
11.
De vrouw stelt dat de door de man gevraagde goederen haar niets zeggen. Volgens de vrouw zijn de tractor met sleutel, de landbouwmachines en het kistje met sieraden er ofwel niet geweest of al eerder door de man meegenomen. De man heeft alle apparatuur die in de schuur stond tot zich genomen.
12.
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank hoefde bij de bestreden beschikking niet te overwegen en beslissen omtrent het verzoek van de man tot afgifte van de goederen omdat zij de beslissing inzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap daarin heeft aangehouden in afwachting van de resultaten van het door partijen afgesproken mediationtraject. Uit de bij brief van 10 april 2013 overgelegde beschikking 28 maart 2013 blijkt dat de rechtbank inmiddels een beslissing heeft genomen omtrent het verzoek van de man inzake de afgifte van de goederen. De man heeft derhalve geen belang meer bij zijn grief ter zake. Zijn desbetreffende verzoek zal dan ook worden afgewezen.

Proceskosten

13.
Nu de onderhavige procedure van familierechtelijke aard is, zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren.
14.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarin aan de man het gebruiksrecht van de bijgebouwen, waaronder de schuur, behorende bij de echtelijke woning is toegekend en, in aanvulling daarop:
bepaalt dat de man het gebruiksrecht heeft van de zich in de bijgebouwen, behorende bij de woning aan [adres], waaronder de zich in de schuur bevindende goederen en beveelt de vrouw deze ruimten te verlaten en niet verder te betreden;
bepaalt dat de vrouw een dwangsom zal verbeuren van € 750,- per dag of een gedeelte van een dag dat zij de bijgebouwen waaronder de schuur zal betreden, dan wel anderszins inbreuk maakt van het recht van de man daarop, met een maximum van €  15.000,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Labohm en Mink, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2013.