In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind, geboren op 25 januari 2011. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.G. de Jong, heeft in eerste aanleg een voorlopige omgangsregeling verzocht, waarbij hij één keer per maand begeleide omgang in de moskee zou hebben. De voorzieningenrechter heeft deze regeling vastgesteld, maar de vader is van mening dat de regeling niet uitvoerbaar is, omdat hij geen onbegeleid contact kan hebben met de minderjarige in de moskee. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Polat, heeft de vorderingen van de vader bestreden en verzocht om bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Tijdens de zitting heeft de vader aangegeven dat hij uit de geloofsgemeenschap van de moskee is gestapt, wat de omgang problematisch maakt. De moeder stelt dat de omgang in de moskee is gekozen vanwege de agressieve houding van de vader en dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze regeling. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter overgenomen en geoordeeld dat de omgang in de moskee moet plaatsvinden, tenzij beide ouders samen besluiten om de omgang elders te laten plaatsvinden.
Het hof heeft de vordering van de vader om een dwangsom op te leggen aan de moeder afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat de moeder de omgangsregeling niet nakomt. Het hof heeft de proceskosten in beide instanties gecompenseerd en het bestreden vonnis bekrachtigd. De beslissing is genomen op 27 augustus 2013 door het Gerechtshof Den Haag.