ECLI:NL:GHDHA:2013:3352

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
200.127.619/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding betreffende voorlopige omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind, geboren op 25 januari 2011. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.G. de Jong, heeft in eerste aanleg een voorlopige omgangsregeling verzocht, waarbij hij één keer per maand begeleide omgang in de moskee zou hebben. De voorzieningenrechter heeft deze regeling vastgesteld, maar de vader is van mening dat de regeling niet uitvoerbaar is, omdat hij geen onbegeleid contact kan hebben met de minderjarige in de moskee. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Polat, heeft de vorderingen van de vader bestreden en verzocht om bekrachtiging van het bestreden vonnis.

Tijdens de zitting heeft de vader aangegeven dat hij uit de geloofsgemeenschap van de moskee is gestapt, wat de omgang problematisch maakt. De moeder stelt dat de omgang in de moskee is gekozen vanwege de agressieve houding van de vader en dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze regeling. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter overgenomen en geoordeeld dat de omgang in de moskee moet plaatsvinden, tenzij beide ouders samen besluiten om de omgang elders te laten plaatsvinden.

Het hof heeft de vordering van de vader om een dwangsom op te leggen aan de moeder afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat de moeder de omgangsregeling niet nakomt. Het hof heeft de proceskosten in beide instanties gecompenseerd en het bestreden vonnis bekrachtigd. De beslissing is genomen op 27 augustus 2013 door het Gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.127.619/01 Rolnummer rechtbank : KG ZA 12-363

arrest van de familiekamer d.d. 27 augustus 2013

inzake
[appellant],
wonende te Den Haag,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.G. de Jong te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Polat te Den Haag.

Het verdere verloop van het geding

Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 2 juli 2013. De bij dat arrest bepaalde comparitie van partijen heeft op 30 juli 2013 plaatsgevonden.
Zijdens de moeder is bij die gelegenheid een memorie van antwoord genomen waarin de grieven van de vader worden bestreden.
Partijen hebben het hof verzocht arrest te wijzen op basis van de tot dat moment gewisselde stukken, waarvan kopieën aan het hof zijn overgelegd. Partijen hebben nadrukkelijk afgezien van het fourneren van de processtukken en arrest gevraagd.
Arrest is bepaald op heden.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
Tegen de feiten zoals deze door de voorzieningenrechter onder 2 in het bestreden vonnis zijn vastgesteld is niet opgekomen zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2.
In hoger beroep is in geschil de door de voorzieningenrechter vastgestelde voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [minderjarige] geboren op 25 januari 2011 te Den Haag, hierna: de minderjarige. Voorts is in geschil de vordering van de vader om de moeder tot betaling van een dwangsom te veroordelen indien zij in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan de voorlopige omgangsregeling.
3.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter – uitvoerbaar bij voorraad – een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en de minderjarige, inhoudende dat de vader met ingang van 1 mei 2013 één keer per maand begeleide omgang in de moskee zal hebben met de minderjarige op de wijze zoals die tussen de ouders in de periode van juni 2012 tot en met december 2012 gebruikelijk was. Voorts heeft de voorzieningenrechter bepaald dat ieder der partijen de eigen kosten draagt en heeft het anders of meer verzochte afgewezen.
4.
De vader verzoekt het hof het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende de door de vader in eerste aanleg ingestelde vorderingen alsnog geheel dan wel partieel toe te wijzen, zoals hieronder weergegeven:
1. een voorlopige omgangsregeling te bepalen waarbij
  • de minderjarige de eerste vier weekenden na de datum van het te wijzen (het hof leest:) arrest één zaterdagmiddag per twee weken bij de vader is van 13.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de vader de minderjarige bij de moeder ophaalt en de moeder de minderjarige weer bij de vader ophaalt;
  • de minderjarige na ommekomst van de eerste vier weken gedurende de daarop volgende vier weken iedere zaterdag bij de vader is van 10.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de vader de minderjarige bij de moeder ophaalt en de moeder de minderjarige weer bij de vader ophaalt;
  • de minderjarige na ommekomst van de tweede vier weken eens per veertien dagen van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de vader is, waarbij de vader de minderjarige bij de moeder ophaalt en de moeder de minderjarige weer bij de vader ophaalt;
2) de moeder te gebieden om binnen drie dagen na betekening van het te wijzen (het hof leest:) arrest de door (het hof leest:) het hof bepaalde omgangsregeling uit te voeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 250, - voor iedere dag dat de moeder hiermee in gebreke blijft met een maximumbedrag van
€ 10.000, -;
3) de moeder te veroordelen in de kosten van beide instanties.
5.
De moeder concludeert tot afwijzing van de vorderingen, althans tot niet-ontvankelijkheid, althans tot ontzegging van de vorderingen en voorts tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met een veroordeling van de vader in de kosten van de procedure in beide instanties, het salaris van de advocaat van de moeder alsmede het griffierecht in beide instanties.
6.
.In zijn eerste grief stelt de vader dat de door de voorzieningenrechter vastgelegde omgangsregeling niet loopt. Hiertoe voert hij aan dat hij in de moskee geen onbegeleid contact kan hebben met de minderjarige. Volgens de vader laten de geestelijken niet toe dat hij samen is met de minderjarige. De vader stelt dat hij kan merken dat de spanningen tussen de geestelijken en hem zijn weerslag hebben op de minderjarige. De vader acht het in het belang van de minderjarige dat hij in alle vrijheid, zonder druk die door de moskee wordt uitgeoefend, contact kan hebben met de minderjarige. De vader heeft ter zitting laten weten uit de geloofsgemeenschap van de moskee waar de omgang moet plaatsvinden te zijn gestapt, waardoor omgang in deze moskee problematisch is geworden.
7.
De moeder stelt dat de shariarechtbank, gezien de agressieve houding en de psychische gesteldheid van de vader, bewust heeft gekozen voor omgang in de moskee. Volgens de moeder heeft de vader hiertegen destijds geen bezwaar gemaakt. Zij stelt dat de vader niet heeft omgekeken naar de minderjarige en enkel omgang met de minderjarige wenst in verband met het veiligstellen van zijn verblijf in Nederland. De moeder stelt niet te weten hoe de moskee zal omgaan met het door de vader gestelde verlaten door hem van de geloofsgemeenschap van de moskee.
8.
In zijn tweede grief betoogt de vader dat, gezien de standpunten van de moeder, ten onrechte geen aanleiding wordt gezien om aan de moeder een dwangsom op te leggen in geval van niet nakoming door haar van de voorlopige omgangsregeling.
9.
De moeder stelt dat een dwangsom niet aan de orde is nu blijkt dat de vader zelf de voorlopige omgangsregeling niet nakomt.
10.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter comparitie is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter op goede gronden heeft overwogen dat, bij wijze van ordemaatregel, de omgang dient plaats te vinden in de moskee. Het hof neemt deze gronden dan ook over en maakt deze tot de zijne. Het hof acht de stelling van de vader - dat omgang in de moskee problematisch voor hem en de minderjarige zal zijn - niet of onvoldoende onderbouwd. De ouders staat het vrij om de omgang elders te laten plaatsvinden indien zij daar samen toe besluiten.
11.
Het hof ziet geen aanleiding om een dwangsom te verbinden aan de voorlopige omgangsregeling. Naar het oordeel van het hof heeft de vader onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die het opleggen van een dwangsom rechtvaardigen. Niet is gebleken dat de moeder de door de voorzieningenrechter opgelegde omgangsregeling niet nakomt.
12.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren. Voor een proceskostenveroordeling acht het hof geen grond aanwezig.
13.
Op grond van het vorenoverwogene zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.R.M. van Leuven, L.F.A. Husson en E.A. Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2013 in aanwezigheid van de griffier.