ECLI:NL:GHDHA:2013:3354

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
200.016.334 en 105.007.746
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stollenwerck
  • A. Labohm
  • J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voeging van zaken en vermeerdering van eis in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, zijn twee rolnummers aan de orde: 200.016.334 en 105.007.746. De appellant, aangeduid als 'de man', heeft hoger beroep ingesteld tegen een tussenvonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage. De vrouw, die in beide zaken betrokken is, heeft bij incidentele conclusie tot voeging van 7 augustus 2012 verzocht om de zaken te voegen. Het hof heeft op 18 september 2012 rolvoeging toegestaan. In de zaak met rolnummer 105.007.746 heeft de vrouw haar eis vermeerderd, wat door de man is bestreden. Het hof heeft geoordeeld dat de wijze waarop de vrouw procedeert in strijd is met de goede procesorde, omdat zij hetzelfde geschil tweemaal aan dezelfde rechter voorlegt.

Het hof heeft in zijn beoordeling onder andere aandacht besteed aan de boedelbeschrijving en de verrekenvordering tussen partijen, die sinds 1997 niet meer samenwonen. Het hof heeft partijen verzocht om een boedelbeschrijving op te stellen en opgave te doen van hun te verrekenen vermogen. De vrouw heeft een bedrag van € 334.865,76 gevorderd van de man, maar het hof heeft geoordeeld dat de man niet kan worden aangesproken voor bedragen die zijn voortgekomen uit belastingaanslagen die aan hem zijn opgelegd.

In de beslissing heeft het hof de bestreden vonnissen van de rechtbank vernietigd en de vrouw veroordeeld tot betaling van € 289.180,- aan de man, en de man tot betaling van € 40.000,- aan de vrouw. Tevens is bepaald dat beide partijen binnen 14 dagen moeten meewerken aan de opheffing van een depot, en zijn de proceskosten gecompenseerd. Het arrest is uitgesproken op 13 augustus 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector Civiel
Zaaknummers : 200.016.334 en 105.007.746
Zaak- rolnummers rechtbank : 264127 / HA ZA 06-1385 en 264127/HA ZA 06-1385

arrest van 13 augustus 2013

inzake

In de zaak met rolnummer 200.016.334

[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. I. J. Pieters te Leiden,
tegen
[de vrouw],
wonende te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Ravenhorst te ’s-Gravenhage.

In de zaak met rolnummer 105.007.746

[de vrouw],
wonende te ’[woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Ravenhorst te ’s-Gravenhage.
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. I.J. Pieters te Leiden.

Het geding

Voor het eerdere verloop van de procedure in de zaak met rolnummer 200.016.334 wordt verwezen naar het tussenarrest van 13 september 2011. Bij dit tussenarrest heeft het hof onder meer een comparitie van partijen bevolen. Het proces-verbaal van de op 22 mei 2012 gehouden comparitie van partijen bevindt zich bij de stukken.
In de zaak met rolnummer 105.007.746 is de vrouw bij exploot van 6 februari 2007 in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis van 8 november 2006 van de rechtbank te `s-Gravenhage tussen de partijen gewezen. Op 8 november 2009 is deze zaak ambtshalve geroyeerd op de rol. Bij akte van 3 juli 2012 heeft de vrouw tevergeefs verzocht de zaak weer op de rol te brengen. Bij akte van 7 augustus 2012 heeft de vrouw het hof wederom verzocht deze zaak weer op de rol van 7 augustus 2012 te brengen. De man heeft zich daartegen niet verzet. Ter rolle van 18 september 2012 is de procedure hervat.
Voor de loop van dit geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.

Voeging van zaken

De vrouw heeft bij incidentele conclusie tot voeging van 7 augustus 2012 voeging gevorderd van de beide onderhavige zaken. Naar aanleiding daarvan heeft op de voet van art. 222 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op 18 september 2012 rolvoeging plaats gevonden.
In de zaak met rolnummer 105.007.746 heeft de vrouw vervolgens een memorie van grieven genomen en daarbij haar eis vermeerderd. Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden en bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering.
In de zaak met rolnummer 200.016.334 heeft de vrouw bij akte van 3 juli 2012 producties overgelegd. De man heeft bij akte van 4 juli 2012 eveneens producties overgelegd. Vervolgens heeft ieder van partijen op 7 augustus 2012 een antwoordakte genomen.
De vrouw heeft haar beide procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

Vermeerdering van eis

Bij memorie van grieven in de zaak met rolnummer 105.007.746 heeft de vrouw haar eis in reconventie in eerste aanleg vermeerderd. De man heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Het hof overweegt als volgt. Het hof acht de wijze waarop de vrouw procedeert in strijd met een goede procesorde. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis van de rechtbank van 8 november 2006. Die zaak is vervolgens op de parkeerrol geplaatst en ambtshalve geroyeerd. In de zaak met rolnummer 200.016.334 heeft de vrouw incidenteel geappelleerd. Daarna dient de vrouw na voeging in de zaak met rolnummer 105.007.746 van grieven, met vermeerdering van eis. De vooromschreven gang van zaken heeft tot gevolg dat de vrouw hetzelfde geschil tweemaal aan dezelfde rechter voorlegt en in de laatste zaak daaraan een vermeerdering van eis verbindt. Het hof zal dan ook de grieven in de zaak met rolnummer 105.007.746 – daaronder begrepen de vermeerdering van eis – buiten bespreking laten en zich beperken tot de grieven in het incidenteel appel van de vrouw in de zaak met rolnummer 200.106.334.

Beoordeling van het hoger beroep

Tussenarrest van 13 september 2011

1.
In het tussenarrest heeft het hof onder meer overwogen:

“Boedelbeschrijving

31.
Het hof verzoekt beide partijen een boedelbeschrijving op te stellen met betrekking tot hetgeen tot de eenvoudige gemeenschap behoort.

Verrekenvordering

32.
Uit de gewisselde stukken volgt dat partijen vanaf 1997 niet meer samenwonen. Op grond van de huwelijkse voorwaarden dient de verrekenvordering tussen partijen te worden vastgesteld. Partijen dienen over en weer opgave te doen van het te verrekenen vermogen.
33.
Het hof verzoekt ieder van partijen niet alleen opgave te doen van ieders in de verrekening te betrekken vermogen, maar ook gemotiveerd – voor zover mogelijk - opgavete
doen wat in zijn of haar visie het te verrekenen vermogen van de andere partij is.
34.
Het hof verzoekt partijen de opgaven te doen per datum 1 januari 1997.

Vof en Vennootschappen

35.
Partijen dienen in hun vermogensopstellingen aan te geven op grond waarvan de vof-aandelen en de aandelen in de rechtspersonen in de verrekening dienen te worden betrokken en zo ja voor welke waarden. In dit verband merkt het hof op dat in de huwelijkse voorwaarden geen verrekenbeding is overeengekomen dat ondernemingswinsten omvat. Dit betekent dat alleen winsten die zijn uitgekeerd en vervolgens in de onderneming zijn herbelegd voor verrekening in aanmerking kunnen komen. Niet-uitgekeerde winsten ook wel opgepotte winsten genoemd komen niet voor verrekening in aanmerking bij gebreke van een verrekenbeding als bedoeld in artikel 1:141 leden 4 en 5 BW.”

Verrekenvordering uit hoofde van periodiek verrekenbeding

2.
Bij gelegenheid van de comparitie van partijen is komen vast te staan dat partijen over en weer geen verrekenvordering hebben uit hoofde van het in art. 6 van hun huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodiek verrekenbeding.

Eenvoudige gemeenschap en VOF

3.
Bij akte van 3 juli 2012 heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat de man ter zake van de verkoop van de gemeenschappelijke appartementsrechten een bedrag te vorderen heeft van € 334.865,76. In welk bedrag ook de verdeling van de gemeenschap van vennootschap is begrepen. De man heeft dit door de vrouw erkende bedrag op zichzelf niet weersproken, maar voert aan dat een reeds uit het depot ten laste van hem aan de belastingdienst betaald bedrag van € 45.685,76 niet in mindering mag komen op de aan hem toekomende helft. Het staat niet ter discussie dat die bedragen zijn betaald uit het depot ten gunste van de betaling van belastingschulden van de man, maar de man stelt – althans zo begrijpt het hof hem - dat die bedragen uiteindelijk niet ten laste van hem mogen komen omdat de navorderingen zijn veroorzaakt door de vrouw. Dat is echter niet aangetoond. Uit de stukken blijkt dat de navorderingen – ondermeer naar aanleiding van een boekenonderzoek – zijn opgelegd aan de man en zijn eigen belastingschulden moeten door hem worden betaald. Bij de afwikkeling van de vennootschap dient bovendien ieder van partijen als ondernemer zelf met de belastingdienst af te rekenen ter zake van de genoten stakingswinst. Het standpunt van de man – althans zo begrijpt het hof hem – dat het bedrag van €  289.180,- moet worden vermeerderd met de vooromschreven betaalde bedragen aan belasting faalt.
4.
De man heeft nog gesteld dat partijen gemeenschappelijke inboedelgoederen hebben en dat de waarde daarvan €  60.000,- zou bedragen. Een beschrijving van de inboedelgoederen met waardering ontbreekt, zodat het hof bij gebreke van gegevens ter zake geen verdeling kan vaststellen. Datzelfde geldt voor de door de man gestelde gemeenschappelijke caravan.

Vorderingen van partijen

5.
De vrouw erkent dat zij aan de man dient te vergoeden het meervermelde bedrag van
€ 289.180, -, maar zij stelt dat zij op haar beurt van de man diverse bedragen te vorderen heeft, waardoor de man in haar visie na verrekening aan haar een bedrag verschuldigd is. Zie akte uitlating producties 7 augustus 2012.
6.
Voor het bedrag dat zij van de man te vorderen zou hebben, verwijst de vrouw naar de bijlagen bij akte overlegging producties en dat is een bedrag van (voorlopig) € 1.313.491,07. Zoals reeds overwogen is dat een vermeerdering van eis, die nu de man daar uitdrukkelijk bezwaar tegen heeft gemaakt als te laat moet worden aangemerkt. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen is het hof van oordeel dat de vrouw handelt in strijd met een goede procesorde.
7.
In voorwaardelijke reconventie vordert de vrouw van de man een bedrag van € 147.237,09 ter zake van door haar betaalde verbouwingen aan de voormelde gemeenschappelijke appartementen. De vrouw heeft de hoogte van haar onderhavige vordering in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man niet nader met justificatoire bescheiden onderbouwd. De man stelt zich op het standpunt dat niet is aangetoond dat de verbouwing meer dan € 80.000,- heeft gekost. Zie antwoordakte op akte overlegging producties 7 augustus 2012. Het hof zal daarvan uitgaan, zodat de vrouw van de man te vorderen heeft een bedrag van €  40.000,-. Het hof kan de gevorderde wettelijke rente niet toewijzen vanaf betaaldata nu die niet zijn vast te stellen.
8.
In reconventie vordert de vrouw een aantal bedragen aan schadevergoeding waarvan zij stelt dat zij die heeft betaald dan wel heeft gederfd vanwege volgens haar verwijtbare handelingen van de man in ondernemingen van haar, die echter in de vorm van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid worden geëxploiteerd. Anders dan de man meent, vordert de vrouw geen betaling van die bedragen aan deze BV’s, maar aan zich in privé. Uit de stukken blijkt dat de door de vrouw gevorderde bedragen enerzijds door haar gestelde door deze rechtspersonen betaalde bedragen zijn en anderzijds door haar in die ondernemingen gestelde gederfde inkomsten. Daargelaten dat de man bestrijdt dat hij verwijtbaar binnen die rechtspersonen heeft gehandeld als door de vrouw gesteld, gaat het hier in wezen om vorderingen van de vrouw jegens deze rechtspersonen. Voor zover de vrouw ten behoeve van deze rechtspersonen bedragen heeft betaald of inkomsten uit die rechtspersonen heeft gedorven, zal zij die bedragen van deze rechtspersonen dienen te vorderen. Voor zover de man ter zake jegens de rechtspersonen onrechtmatig heeft gehandeld of toerekenbaar tekort is geschoten, heeft een rechtspersoon een vordering jegens de man. De vorderingen in reconventie van de vrouw onder a,b,d en e moeten mitsdien worden afgewezen.
9.
Wat de in reconventie onder c omschreven vordering betreft, gaat het om de naheffingsaanslag van 23 maart 2006 waarbij de belastingdienst de vrouw als enig bestuurder aansprakelijk heeft gesteld voor te laat afgedragen omzetbelasting en loonbelasting in [de vennootschap], terwijl betalingsonmacht niet is gemeld. Tegen de aanslag is kennelijk geen bezwaar gemaakt. Volgens de vrouw was de man de feitelijke bestuurder van [de vennootschap]. Dat kon echter alleen met uitdrukkelijke instemming van de vrouw, die volgens haar enig bestuurder en aandeelhouder was. Op grond van de stukken zoals toegelicht kan het hof niet vaststellen of en zo ja op welke rechtsgrond aansprakelijkheid van de man jegens de vrouw moet worden aangenomen ter zake. De vordering moet derhalve wegens ontoereikende gegevens worden afgewezen.
10.
Vast staat dat de opbrengst van de verkoop van de woning [adres] op een depot op beider naam is gestort. Dit depot komt aan beide partijen toe, want het betreft de opbrengst van een gemeenschapsgoed. Het hof verwijst hier naar zijn overwegingen onder 3. De man heeft van dit depot reeds een bedrag van € 45.685,76 ontvangen, zodat dat bedrag bij de verdeling bij helfte in aanmerking moet worden genomen als reeds uitbetaald aan de man. Dat is blijkens rechtsoverweging 3 bij de bepaling van het aan de man toekomende bedrag bij de verdeling van de eenvoudige gemeenschap en van het vennootschapsvermogen echter al gebeurd. Het hof zal het depot doen vrijgeven ten gunste van de vrouw nu zij heeft verklaard dat zij de man zijn netto-aandeel (€289.180,-) in de waarde van de gemeenschapsgoederen zal voldoen.
11.
Beide partijen dienen er aan mee te werken dat het depot aldus aan de vrouw wordt vrijgegeven binnen 14 dagen na dagtekening van dit arrest. Het hof zal partijen daartoe veroordelen. Voor het opleggen van een dwangsom is naar het oordeel van het hof geen aanleiding.

Proceskosten

12.
Het hof zal de proceskosten compenseren nu het hier - direct en indirect - gaat om de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen en het vermogen van de tussen hen als echtelieden bestaand hebbende personenvennootschap.

Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden vonnissen van 9 augustus 2006 en 23 juli 2008 van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
In de conventie en de (voorwaardelijke) reconventie
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van het bedrag van € 289.180, -te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit arrest;
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van het bedrag van € 40.000,- (aandeel kosten verbouwing), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit arrest;
veroordeelt partijen om binnen 14 dagen na de dagtekening van dit arrest volledig mee te werken aan de opheffing van het vooromschreven depot aldus dat het huidige saldo geheel aan de vrouw wordt uitgekeerd;
compenseert de proceskosten in beide instanties aldus dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
Dit arrest is gewezen door mrs. Stollenwerck, Labohm, Van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2013 in aanwezigheid van de griffier.