In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, zijn twee rolnummers aan de orde: 200.016.334 en 105.007.746. De appellant, aangeduid als 'de man', heeft hoger beroep ingesteld tegen een tussenvonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage. De vrouw, die in beide zaken betrokken is, heeft bij incidentele conclusie tot voeging van 7 augustus 2012 verzocht om de zaken te voegen. Het hof heeft op 18 september 2012 rolvoeging toegestaan. In de zaak met rolnummer 105.007.746 heeft de vrouw haar eis vermeerderd, wat door de man is bestreden. Het hof heeft geoordeeld dat de wijze waarop de vrouw procedeert in strijd is met de goede procesorde, omdat zij hetzelfde geschil tweemaal aan dezelfde rechter voorlegt.
Het hof heeft in zijn beoordeling onder andere aandacht besteed aan de boedelbeschrijving en de verrekenvordering tussen partijen, die sinds 1997 niet meer samenwonen. Het hof heeft partijen verzocht om een boedelbeschrijving op te stellen en opgave te doen van hun te verrekenen vermogen. De vrouw heeft een bedrag van € 334.865,76 gevorderd van de man, maar het hof heeft geoordeeld dat de man niet kan worden aangesproken voor bedragen die zijn voortgekomen uit belastingaanslagen die aan hem zijn opgelegd.
In de beslissing heeft het hof de bestreden vonnissen van de rechtbank vernietigd en de vrouw veroordeeld tot betaling van € 289.180,- aan de man, en de man tot betaling van € 40.000,- aan de vrouw. Tevens is bepaald dat beide partijen binnen 14 dagen moeten meewerken aan de opheffing van een depot, en zijn de proceskosten gecompenseerd. Het arrest is uitgesproken op 13 augustus 2013.