ECLI:NL:GHDHA:2013:3355

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
200.122.143.01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Husson
  • M. Mertens-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de man

In deze zaak gaat het om de kinderalimentatie die de man moet betalen voor de verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen. De man is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin werd bepaald dat hij vanaf 1 juni 2012 een bijdrage van € 137,- per maand per kind aan de vrouw moet betalen. De man betwist de hoogte van de bijdrage en stelt dat zijn netto gezinsinkomen lager is dan door de rechtbank is vastgesteld. Hij voert aan dat zijn inkomen over de jaren 2008, 2009 en 2010 negatief was, en dat het netto gezinsinkomen in werkelijkheid € 2.999,- per maand bedraagt.

De vrouw daarentegen stelt dat de rechtbank van een juist netto gezinsinkomen is uitgegaan. Het hof heeft de zaak op 18 juli 2013 mondeling behandeld en heeft de feiten van de rechtbank overgenomen, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Het hof hanteert de uitgangspunten van het NIBUD voor het bepalen van de behoefte van de minderjarigen en komt tot de conclusie dat de man onvoldoende inkomen heeft om aan de kinderalimentatie te voldoen. Het hof oordeelt dat de man, gezien zijn inkomen dat rond de bijstandsnorm ligt, niet in staat is om de gevraagde bijdrage te betalen.

De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de kinderalimentatie wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door de rechters M. Kamminga, A. Husson en M. Mertens-de Jong, en is uitgesproken op 7 augustus 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 7 augustus 2013
Zaaknummer : 200.122.142/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-3768
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. T. van den Bout te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.M. van Wijk te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 15 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 15 november 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 1 mei 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
  • op 29 maart 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 2 april 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 3 juli 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
van de zijde van de vrouw:
  • op 4 juli 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 5 juli 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 18 juli 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad en voor zover voor het hof van belang – bepaald dat de man met ingang van 1 juni 2012 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige sub a] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]en [minderjarige sub b]geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats](hierna: de minderjarigen) € 137,- per maand en per kind aan de vrouw telkens bij vooruitbetaling zal betalen met dien verstande dat de man de opgelopen achterstand kan inlopen met € 50,- per maand per kind.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de minderjarigen.
2.
De man verzoekt het hof om bij beschikking in hoger beroep de tussen partijen gewezen beschikking van 15 november 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage, te vernietigen, en het verzoek van de vrouw in prima tot vaststelling van een door de man aan de vrouw ingaande 01-06-2012 te betalen kinderalimentatie af te wijzen, dan wel subsidiair in appel zodanig lager door de vader aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vast te stellen en met ingang van zodanige ingangsdatum, zoals uw hof alsdan in goede justitie juist en redelijk zal achten, en zulks alles met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in eerste aanleg en/of in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
3.
De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de man in zijn verzoekschrift niet-ontvankelijk te verklaren althans het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Kinderalimentatie

Behoefte van de minderjarigen
4.
De man stelt dat de rechtbank voor het bepalen van de behoefte van de minderjarigen ten onrechte is uitgegaan van een netto gezinsinkomen van € 3.999,- per maand. De man voert aan dat zijn netto inkomen over 2008, 2009 en 2010 negatief was, zodat het netto gezinsinkomen € 2.999,- per maand bedraagt. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen is derhalve € 498,- per maand.
5.
De vrouw stelt dat de rechtbank van een juist netto gezinsinkomen is uitgegaan.
6.
Het hof hanteert bij het bepalen van de behoefte van de minderjarigen, evenals de rechtbank, de uitgangspunten zoals deze zijn neergelegd in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen van het NIBUD. Het hof is gebleken dat partijen in het jaar 2010 uit elkaar zijn gegaan. Het hof zal uitgaan van het inkomen dat partijen voorafgaand aan het verbreken van de relatie genoten.
Hierbij neemt het hof in aanmerking het gemiddelde van het winstaandeel van de onderneming van de man in 2008 en 2009 en 2010. Dit inkomen was negatief (gemiddeld negatief € 4.700,- per jaar).
Voorts neemt het hof in aanmerking het netto inkomen van de vrouw in die periode van
€ 2.990,- per maand. Het eigen aandeel van de ouder in de kosten van het kind bedraagt derhalve € 343,- per maand per kind.
Draagkracht van de man
Inkomen
7.
De man stelt dat de rechtbank bij het bepalen van de draagkracht van een onjuist inkomen is uitgegaan. Er dient rekening te worden gehouden met een gemiddeld inkomen over de jaren 2009, 2010 en 2011, te weten € 4.817,- per jaar. Verder stelt de man dat het bedrijfsresultaat in 2011 eenmalig hoger was vanwege een vergoeding voor het ambassadeurschap educatieve stad Den Haag.
8.
De vrouw stelt dat de rechtbank van een juist inkomen is uitgegaan. De rechtbank heeft naar de mening van de vrouw terecht geoordeeld dat de jaren 2009 en 2010 niet maatgevend zijn. De vrouw stelt dat van een inkomen van € 24.000,-, netto per jaar moet worden uitgegaan, het bedrag dat de man redelijkerwijs in staat is te verwerven.
9.
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de man een inkomen heeft dat rond de bijstandsnorm is gelegen, te weten tussen de € 800,- en € 1.000,- per maand. Voorts is het hof gebleken dat het inkomen van de man historisch gezien niet is veranderd, zodat niet van de man kan worden verwacht dat hij op een andere manier inkomen verwerft: partijen kennen elkaar sinds de kunstacademie en hebben daarna altijd samengeleefd waarbij de man zijn beroep als meubelmaker uitoefende. Naar het oordeel van het hof was het dan ook voorzienbaar voor de vrouw dat de man bij het uiteengaan van partijen een inkomen had vergelijkbaar met de bijstandsnorm. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de man onvoldoende inkomen heeft om een bedrag aan kinderalimentatie te voldoen.
Het incidentele verhoging van inkomen van de man bestaande uit een eenmalige vergoeding maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders.

Proceskosten veroordeling

10.
Het hof ziet geen aanleiding de vrouw, dan wel de man te veroordelen in de proceskosten en zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren.
11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vrouw ten aanzien van de vaststelling van een bijdrage van een kinderbijdrage alsnog af;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Husson en Mertens-de Jong bijgestaan door
mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2013.