In deze zaak gaat het om de kinderalimentatie die de man moet betalen voor de verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen. De man is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin werd bepaald dat hij vanaf 1 juni 2012 een bijdrage van € 137,- per maand per kind aan de vrouw moet betalen. De man betwist de hoogte van de bijdrage en stelt dat zijn netto gezinsinkomen lager is dan door de rechtbank is vastgesteld. Hij voert aan dat zijn inkomen over de jaren 2008, 2009 en 2010 negatief was, en dat het netto gezinsinkomen in werkelijkheid € 2.999,- per maand bedraagt.
De vrouw daarentegen stelt dat de rechtbank van een juist netto gezinsinkomen is uitgegaan. Het hof heeft de zaak op 18 juli 2013 mondeling behandeld en heeft de feiten van de rechtbank overgenomen, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Het hof hanteert de uitgangspunten van het NIBUD voor het bepalen van de behoefte van de minderjarigen en komt tot de conclusie dat de man onvoldoende inkomen heeft om aan de kinderalimentatie te voldoen. Het hof oordeelt dat de man, gezien zijn inkomen dat rond de bijstandsnorm ligt, niet in staat is om de gevraagde bijdrage te betalen.
De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de kinderalimentatie wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door de rechters M. Kamminga, A. Husson en M. Mertens-de Jong, en is uitgesproken op 7 augustus 2013.