ECLI:NL:GHDHA:2013:3418

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
12 september 2013
Zaaknummer
22-005570-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een politieagent en een indringer in Leiden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van een politieagent en een indringer. De mishandeling van de politieagent vond plaats op 27 oktober 2012 te Leiden, waar de verdachte de agent een kopstoot gaf tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. De agent liep hierdoor letsel op. Daarnaast heeft de verdachte op dezelfde dag een indringer uit de woning van een bewoonster gezet, waarbij hij deze indringer ook mishandelde. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide tenlasteleggingen en hem veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met een vervangende hechtenis van 40 dagen indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd, wat ook is meegewogen in de strafmaat. De vordering van de benadeelde partij, de politieagent, tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering van de indringer is afgewezen omdat deze niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om een schadevergoeding te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005570-12
Parketnummer: 09-220492-12
Datum uitspraak: 6 augustus 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 3 december 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Sovjetunie) op [geboortejaar] 1964,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 23 juli 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2012 te Leiden, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 1], werkzaam bij de politie Hollands Midden, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, een zogenaamde kopsoot in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft gegeven, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2012 te Leiden opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij 2]), heeft beetgepakt en/of beetgehouden en/of (vervolgens) het lichaam van die [benadeelde partij 2] over de grond en/of één of meerdere traptrede(n) heeft gesleurd/getrokken en/of (vervolgens) - die [benadeelde partij 2] in het gezicht heeft geslagen en/of tegen het lichaam heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 27 oktober 2012 te Leiden, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 1], werkzaam bij de politie Hollands Midden, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, een zogenaamde kops
toot in het gezicht heeft gegeven, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 27 oktober 2012 te Leiden opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij 2]), heeft beetgepakt en vervolgens het lichaam van die [benadeelde partij 2] over de grond en traptreden heeft gesleurd, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging bepleit dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd – verkort en zakelijk weergegeven - dat de verdachte de agent niet met opzet een kopstoot gaf, maar dat hij slechts trachtte te voorkomen dat zijn bril van zijn neus af zou glijden door zijn hoofd naar achteren te bewegen en de agent daarbij per ongeluk heeft geraakt.
Het hof stelt op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast en overweegt dienaangaande als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte, d.d. 28 oktober 2012, met proces-verbaalnummer PL1643 2012159542-2, wilden de politieambtenaren [benadeelde partij 1] (hierna [benadeelde partij 1]) en [getuige/politieambtenaar] (hierna [getuige/politieambtenaar]) de verdachte na zijn aanhouding in hun voertuig plaatsen om hem naar het politiebureau te vervoeren. Om [getuige/politieambtenaar] de gelegenheid te geven ruimte te maken op de achterbank hield [benadeelde partij 1] de verdachte vast en deed hij samen met de verdachte een stap naar achteren. [getuige/politieambtenaar] zag dat de verdachte toen met zijn bovenlichaam en zijn hoofd naar achteren bewoog en dat hij een kopstoot gaf met zijn achterhoofd op het gezicht van [benadeelde partij 1]. [getuige/politieambtenaar] zag dat de verdachte dit met opzet deed en met meer dan geringe kracht. [benadeelde partij 1] viel daarop direct naar achteren en kwam op de grond terecht. In het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 oktober 2012, met proces-verbaalnummer PL1644 2012159585-3 is gerelateerd dat [benadeelde partij 1] zag dat de verdachte kennelijk opzettelijk en duidelijk met kracht zijn lichaam en zijn hoofd naar achter bewoog. Hij voelde dat de verdachte hem met de achterzijde van zijn hoofd vol op zijn gezicht raakte, waarop het direct zwart voor zijn ogen werd en hij door zijn benen zakte. Voorts verklaart [benadeelde partij 1] dat de afstand tussen hem en de verdachte, op het moment van het maken van de beweging, nog geen halve meter was. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij voelde dat de politieambtenaar in de buurt was.
De verdachte heeft de door hem gemaakte beweging, naar zijn zeggen bedoeld om te voorkomen dat zijn bril van zijn neus gleed, ter terechtzitting in hoger beroep voor het hof uitgebeeld. Daarbij heeft het hof waargenomen dat de verdachte zijn hoofd zonder kracht een stukje naar achteren bewoog en het een beetje in zijwaartse richting heen en weer schudde.
Naar ’s hofs oordeel is genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte [benadeelde partij 1] opzettelijk een kopstoot heeft gegeven. Daartoe neemt het hof, naast hetgeen hiervoor is weergegeven, in aanmerking dat de verdachte, gelet op de kennelijke gevolgen van de door hem gemaakte beweging, zijn hoofd met kracht naar achteren moet hebben bewogen terwijl hij zich er blijkens zijn eigen verklaring van bewust was dat [benadeelde partij 1] bij hem in de buurt was. Daarnaast kent het hof betekenis toe aan de hiervoor beschreven eigen waarneming van het hof. Naar het oordeel van het hof komt de door de verdachte uitgebeelde beweging niet overeen met hetgeen door [benadeelde partij 1] en [getuige/politieambtenaar] is gerelateerd.
De raadsvrouw heeft voorts – overeenkomstig haar pleitnotities - betoogd dat de verdachte primair behoort te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en subsidiair behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid ten aanzien van de mishandeling van [benadeelde partij 2]. Daartoe is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verdachte rechtmatig heeft gehandeld door op verzoek van de bewoonster een indringer uit haar huis te verwijderen. Volgens de raadsvrouw was er, nu de indringer niet uit zichzelf wegging en vanwege zijn dronkenschap nauwelijks kon lopen, geen andere mogelijkheid de indringer uit de woning te verwijderen dan met hetgeen de verdachte heeft gedaan en waren de door de verdachte gepleegde handelingen ook proportioneel te achten. Daarbij dient volgens de raadsvrouw tevens in aanmerking te worden genomen dat het in gevallen als het onderhavige over het algemeen lang duurt voordat de politie ter plaatse komt.
Het hof gaat, gegeven het onderzoek ter terechtzitting en gezien de processtukken, uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 27 oktober 2012 is de verdachte door de bewoonster van de woning waar de aangever op bezoek was verzocht hem uit haar huis te zetten omdat hij niet vrijwillig wilde vertrekken. Daarop is de verdachte de woning binnengegaan en heeft hij de aangever direct beetgepakt, van de bank af getrokken, aan zijn benen over de grond en over enkele traptreden gesleurd en buitengeplaatst.
Het hof is van oordeel dat het handelen van de verdachte niet heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit, met name waar het gaat om het sleuren van de aangever over een aantal traptreden naar beneden. Naar ’s hofs oordeel had de verdachte de politie moeten bellen of in ieder geval de indringer uit de woning dienen te verwijderen op een wijze die hem minder pijn of letsel zou toebrengen.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], in dier voege dat deze vordering integraal zal worden toegewezen.
Strafmotivering
De verdachte heeft zich met het onder 1 bewezenverklaarde schuldig gemaakt aan mishandeling van een politieagent door hem een kopstoot te geven en heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien getuigt het tegen een agent toegepast geweld van een gebrek aan respect voor het publieke belang dat door opsporingsambtenaren wordt gediend.
Voorts heeft de verdachte een indringer op verzoek van de bewoonster uit haar huis gezet, waarbij hij zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van die indringer. Aldus handelend heeft de verdachte inbreuk gemaakt heeft op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Het hof heeft daarbij in hoge mate rekening met de omstandigheden waaronder het tweede feit is begaan, meer in het bijzonder de omstandigheid dat de aangever tegen de wil van de bewoonster in haar woning verkeerde en de in dit licht beschouwde hoge mate van eigen schuld van de aangever.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 juli 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van € 298,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het gevorderde bedrag van € 298,-- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 250,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 250,-- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde tot een bedrag van € 522,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 150,--, vermeerderd met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis van de politierechter op dit punt.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu bij de beoordeling van de vordering de mate van medeschuld van de benadeelde partij in aanmerking moet worden genomen.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. M. Moussault, mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. H.A. van Brummen, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 augustus 2013.
Mr. H.A. van Brummen en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.