ECLI:NL:GHDHA:2013:3563

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
17 september 2013
Zaaknummer
200.131.396-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Mink
  • A. Stille
  • J. Lückers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering; teruggeleiding minderjarige naar Verenigde Staten gelast

In deze zaak gaat het om de teruggeleiding van een minderjarige naar de Verenigde Staten, na een hoger beroep van de moeder tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, heeft op 7 augustus 2013 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 25 juli 2013, waarin de rechtbank de teruggeleiding van de minderjarige naar de VS gelastte. De vader, die in de VS woont, heeft op zijn beurt een verweerschrift ingediend. De zaak is op 28 augustus 2013 mondeling behandeld, waarbij de minderjarige ook in raadkamer is gehoord.

De rechtbank had in eerste aanleg bepaald dat de moeder de minderjarige uiterlijk op 9 augustus 2013 naar de VS moest terugbrengen. De moeder heeft aangevoerd dat zij niet in staat is om terug te keren naar de VS vanwege financiële problemen en dat de minderjarige in een ondragelijke toestand zou komen te verkeren bij terugkeer. De vader heeft deze stellingen betwist en benadrukt dat het Haags Kinderontvoeringsverdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige beoogt.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, met uitzondering van de datum van teruggeleiding, die is aangepast naar uiterlijk 7 september 2013. Het hof oordeelt dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de minderjarige bij terugkeer naar de VS in gevaar zou komen. De belangen van de minderjarige dienen in de VS te worden beoordeeld, en het hof heeft geen gronden gevonden om de teruggeleiding te weigeren. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 4 september 2013
Zaaknummer : 200.131.396/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-4122
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. drs. A.G. Hendriks te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2] (Verenigde Staten van Amerika),
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. Mulder te Den Haag.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 7 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 juli 2013 van de rechtbank Den Haag.
De vader heeft op 23 augustus 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 15 augustus 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 20 augustus 2013 een V-formulier van 19 augustus 2013 met bijlagen;
- op 28 augustus 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 26 augustus 2013 een faxbericht met bijlagen.
De zaak is op 28 augustus 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door de heer P.H.M. Keesom, tolk in de Engelse taal.
De hierna te noemen minderjarige [naam] is in raadkamer gehoord.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de teruggeleiding gelast van de minderjarige[naam], geboren op [geboortedatum] 2004 te[geboorteplaats], Verenigde Staten van Amerika (VS), naar de VS uiterlijk op 9 augustus 2013, waartoe de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar de VS, en heeft indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar de VS, bevolen dat de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 9 augustus 2013, opdat de vader de minderjarige kan doen terugkeren naar de VS. De proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt en het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2001 te [plaats 1] (Verenigde Staten);
- partijen zijn per 1 maart 2006 gescheiden gaan leven;
- op 6 februari 2009 is door de Superior Court of California, County of Nevada (Verenigde Staten), de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- in de aan de uitspraak gehechte “Marital Settlement Agreement” zijn partijen overeengekomen dat de minderjarige haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en dat partijen gezamenlijk het gezag over haar uitoefenen;
- op 5 september 2012 is de moeder met de minderjarige naar Nederland vertrokken. De moeder heeft de vader vlak voor vertrek via e-mail op de hoogte gesteld van het vertrek;
- de vader heeft ingestemd met een tijdelijk verblijf van de moeder met de minderjarige in Nederland; vanaf 3 januari 2013 heeft hij de moeder verzocht met de minderjarige terug te keren naar de VS;
- de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit, de vader is Amerikaans burger en de minderjarige heeft de Nederlandse nationaliteit en is Amerikaans burger.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de teruggeleiding van de minderjarige [naam] voornoemd, hierna verder te noemen: de minderjarige.
2.
De moeder verzoekt het hof in het kader van de behandeling van dit hoger beroep kinderpsychiater mevrouw R. Zecher Enahoro te horen als deskundige en bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking, voor zover daarin door de rechtbank de teruggeleiding van de minderjarige naar de Verenigde Staten van Amerika (hierna ook: VS) is gelast, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het in eerste aanleg gedane verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige alsnog af te wijzen.
3.
De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans het beroep af te wijzen, en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, althans – uitvoerbaar bij voorraad – de terugkeer van de minderjarige naar de VS uiterlijk op 1 september 2013 (het hof begrijpt) te gelasten, waartoe de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar de VS en te bevelen dat, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar de VS, de moeder de minderjarige met de benodigde reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op
1 september 2013, opdat de vader de minderjarige kan doen terugkeren naar de VS.
4.
De moeder voert het volgende aan. De moeder is niet in staat terug te keren naar de VS. Het ontbreekt haar aan financiële middelen om in de VS een procedure inzake de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige te voeren. Ook kan zij geen gebruik maken van rechtsbijstand aldaar. Zij werkt als online Universitair Docent aan de [naam universiteit]. Er worden echter in die opleiding geen nieuwe studenten aangenomen, zodat haar inkomen aanzienlijk zal dalen. Zij heeft onvoldoende inkomen om van te leven in de VS. Haar pogingen tot het vinden van een nieuwe baan hebben tot op heden niets opgeleverd. Ook kan zij niet nog meer lenen van haar eigen moeder, die haar geld zelf nodig heeft. De woning van de moeder van de minderjarige in [plaats 2] is tot en met 31 mei 2014 verhuurd. De woning waar de moeder en de minderjarige voor vertrek naar Nederland woonden, is ontruimd omdat de moeder de huur niet langer kon opbrengen. Ook de kosten van de school van de minderjarige en van de behandeling van de kindertherapeut bij wie de minderjarige al langere tijd onder behandeling stond, zal de moeder niet kunnen opbrengen. De minderjarige zal bij een teruggeleiding blootgesteld worden aan enig gevaar dan wel anderszins in een ondraaglijke toestand worden gebracht. Contact tussen de minderjarige en de vader wordt afgeraden door de behandelend kinderpsychiater dr. R. Zecher Enahoro en de kinderpsycholoog met wie de minderjarige heeft gesproken in het kader van de cross-border mediation. Ook als de moeder met de minderjarige naar de VS terug zal moeten gaan, wordt de minderjarige in een ondraaglijke toestand gebracht, omdat zij voldoende inkomen noch woonruimte hebben. Er heeft door de rechtbank geen concrete inhoudelijke afweging van de belangen van de minderjarige plaatsgehad conform artikel 8 EVRM. De rechtbank had de verzoeken van de moeder tot het horen van de kinderpsychiater, dan wel tot het benoemen van een bijzondere curator of het gelasten van een raadsonderzoek, moeten honoreren met het oog op die belangenafweging. Ten onrechte is ook geen rekening gehouden met de mening van de minderjarige. De minderjarige heeft verklaard liever dood te gaan dan te moeten terug gaan naar haar vader.
5.
De vader bestrijdt de stellingen van de moeder. Uitgangspunt van het Haags Kinderontvoeringsverdrag is de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht. Het is een ordemaatregel. Over het gezag en de zorgregeling wordt vervolgens beslist in het land van de gewone verblijfplaats van de minderjarige. Het feit dat de moeder stelt geen geld te hebben voor procedures in de VS is geen reden om het verzoek tot teruggeleiding af te wijzen. De moeder heeft bovendien 23 jaren in de VS gewoond en heeft daar altijd kunnen werken en in eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Zij is een getalenteerd kunstenaar. Het feit dat zij ervoor kiest om te vertrekken uit de VS, kan de vader niet worden tegengeworpen. De vader bestrijdt hetgeen in het rapport van kinderpsychiater dr. R. Zecher Enahoro staat vermeld over mogelijk seksueel misbruik en een drugsprobleem van de vader. Deze zaken zijn uitgebreid onderzocht en van seksueel misbruik is niets gebleken. De vader is in 2010 in een drugstest positief bevonden, maar dit betrof voorgeschreven medicatie. Wel maakt de vader zich zorgen over de negatieve uitlatingen van de minderjarige en is hij van mening dat haar na terugkomst in de VS de juiste hulp moet worden geboden om weer een reëel beeld over haar vader te krijgen. De vader is bereid en in staat om de kosten daarvan te betalen. De vader herhaalt in appel zijn in eerste aanleg opgeworpen bezwaren tegen het oproepen van de in Nederland betrokken kinderpsychiater.
6.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en overweegt daartoe als volgt.
7.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op juiste gronden geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel en andere beslissing zouden moeten leiden.
8.
Ook in hoger beroep staat als onweersproken tussen partijen vast dat sprake is van een ongeoorloofde – in strijd met het gezagsrecht van de vader – vasthouding van de minderjarige door de moeder in Nederland in de zin van artikel 3 van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (Trb. 1987, 139; hierna het HKOV). Het HKOV beoogt in een dergelijk geval de vasthouding zo snel mogelijk ongedaan te maken om de schadelijke gevolgen voor het kind te beperken. Slechts als sprake is van (een van) de weigeringsgronden van artikel 13 HKOV kan teruggeleiding worden geweigerd.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 aanhef en sub b HKOV
9.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de minderjarige door haar terugkeer naar de VS wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht (artikel 13 lid 1 aanhef en sub b HKOV). De moeder heeft haar stelling dat zij te weinig inkomsten heeft in de VS om in de kosten van levensonderhoud van haarzelf en de minderjarige te voorzien, waaronder de kosten van de school van en de noodzakelijke psychologische hulp aan de minderjarige, alsmede om de proceskosten te kunnen voldoen naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Vaststaat dat de moeder sinds 1990 in de VS woonde en aldaar haar leven heeft opgebouwd. Ook na het uiteengaan met de vader in 2006 is de moeder in de VS blijven wonen en werken en in staat geweest in eigen levensonderhoud te voorzien. Thans is zij nog altijd werkzaam voor een Amerikaanse werkgever. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat haar functie bij de [naam universiteit] op termijn zal komen te vervallen, maar dat is nu niet het geval. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts dat de moeder kunstenares is en via een website haar werk te koop aanbiedt. Daarbij is niet gebleken dat haar kansen op meer of ander werk beter zijn in Nederland dan in de VS. De stelling van de moeder ter zitting inhoudende dat zijzelf in een ondragelijke toestand zal worden gebracht als zij met de minderjarige terug moet naar de VS, acht het hof onvoldoende onderbouwd om de teruggeleiding van de minderjarige te weigeren.
10.
Wat betreft de zorgregeling met de vader is het hof van oordeel dat de door de moeder aangevoerde omstandigheden zullen moeten worden beoordeeld door de rechterlijke autoriteiten van de VS. Uit de aan het hof voorliggende stukken blijkt niet dat de door de moeder geuite beschuldigingen van seksueel misbruik van de minderjarige door de vader en de drugsverslaving van de vader gegrond zijn, zodat het hof hierin ook geen weigeringsgrond ziet.
Horen van de minderjarige: artikel 13 lid 2 HKOV
11.
Met betrekking tot de mening van de minderjarige overweegt het hof als volgt.
12. De minderjarige heeft in het verhoor in dit hoger beroep blijk gegeven van een grote weerstand tegen terugkeer naar de VS. Zij wil niet terug, omdat zij bang is dat de vader haar op zal zoeken en zij stelt zich bij hem niet veilig te voelen. Zij is erg boos, omdat zij het gevoel heeft dat er niet naar haar wordt geluisterd. Hoewel het hof de mening van de minderjarige heeft gehoord en deze van belang acht, ziet het hof desalniettemin daarin geen weigeringsgrond voor het verzochte. Gevraagd naar de redenen waarom zij zich niet veilig voelt, verwees zij naar één incident van een aantal jaren terug, waarover zij verklaarde zich de omstandigheden en precieze feiten niet meer te kunnen herinneren. Verder weigerde zij over iets anders te praten dan over het feit dat er niet naar haar geluisterd werd en dat zij niet terug wilde. Onder meer over haar leven en welzijn in Nederland weigerde zij iets te vertellen. De uitspraken die zij in het verhoor deed, leken niet authentiek voor een meisje van 9 jaar. Het hof heeft uit de uitlatingen van de minderjarige niet de indruk gekregen dat zij een zodanige rijpheid heeft die rechtvaardigt dat met haar mening rekening moet worden gehouden. Gelet op de overgelegde stukken, het verhandelde ter zitting, alsmede de verslagen van de deskundigen, acht het hof het aannemelijk dat de minderjarige zich in een ernstig loyaliteitsconflict bevindt en mitsdien geschaad wordt in haar ontwikkeling. Onweersproken is dat de minderjarige al jarenlang psychologische hulp krijgt, dat de moeder sinds 2009 niet meer met de vader praat en dat de relatie van de ouders ernstig verstoord is. Dit was ook al de situatie toen de minderjarige en haar moeder in de Verenigde Staten woonden. Naar het oordeel van het hof zal een terugkeer naar de VS deze situatie en de positie van de minderjarige daarin niet verslechteren. Het is aan de ouders om hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de minderjarige te nemen en zich in haar belang in te zetten voor een verbetering van hun onderlinge verstandhouding. De vader heeft ter zitting toegezegd over de financiële middelen te beschikken om de schoolkosten en de noodzakelijke hulpverlening aan de minderjarige de Verenigde Staten te kunnen voldoen, hetgeen niet dan wel onvoldoende is weersproken door de moeder.
13.
Gelet op de aard van de onderhavige procedure en het ontbreken van de noodzaak daartoe is naar het oordeel van het hof geen ruimte aanwezig voor het horen van dr. Zecher Enahoro, de benoeming van een bijzondere curator, dan wel het gelasten van een raadsonderzoek. Het hof zal de verzoeken van de moeder dienaangaande derhalve afwijzen.
14.
Het hof is overigens van oordeel dat er geen gronden zijn om te oordelen, afgezien van hetgeen hiervoor is overwogen, dat een terugkeer naar de VS strijdig is met de belangen van de minderjarige.
15.
Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen voor het overige over en weer naar voren is gebracht geen bespreking meer.
16.
Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen, met dien verstande dat het hof, nu de door de rechtbank bepaalde datum van teruggeleiding vanwege dit hoger beroep is achterhaald, de teruggeleiding van de minderjarige naar haar gewone verblijfplaats in de VS op uiterlijk 7 september 2013 gelasten.
17.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
18.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de datum van teruggeleiding van
9 augustus 2013 en, opnieuw beslissende;
gelast de onmiddellijke teruggeleiding van[naam], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats], Verenigde Staten van Amerika, naar de plaats van haar gewone verblijf in de Verenigde Staten van Amerika, met dien verstande dat de teruggeleiding niet eerder dan op 7 september 2013 zal plaatsvinden;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep tussen de partijen in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Stille en Lückers, bijgestaan door
mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2013.