ECLI:NL:GHDHA:2013:3596

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
200.124.392/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorg- en contactregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarige en dwangsombepaling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep in een kort geding over de zorg- en contactregeling tussen de vrouw en de man met betrekking tot hun minderjarige kind, geboren in 2008. De vrouw was in eerste aanleg veroordeeld tot nakoming van een zorgregeling, waarbij het kind iedere woensdagmiddag na school tot donderdagochtend bij de man verblijft, evenals om de veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond, en de helft van de schoolvakanties. De vrouw was onderworpen aan een dwangsombepaling van € 1.000 per dag bij niet-nakoming, met een maximum van € 25.000.

Tijdens de procedure in hoger beroep hebben de partijen in verregaande mate overeenstemming bereikt over de zorgregeling, maar de man verzocht het hof om de vakantieregeling voor de zomer van 2013 vast te leggen en om te bepalen dat beide ouders recht hebben op drie aaneengesloten weken vakantie met de minderjarige vanaf de zomervakantie van 2014. De vrouw verzocht om de dwangsombepaling ongedaan te maken, maar stemde in met de vakantieregeling voor 2013, met uitzondering van een klein onderdeel.

Het hof oordeelde dat de zomervakantie van 2013 inmiddels was verstreken en dat er geen spoedeisend belang meer was bij de beslissing over de vakantieregeling. Het hof concludeerde dat de kort gedingprocedure zich niet leent voor een beslissing over toekomstige vakanties, aangezien partijen nog de gelegenheid hebben om dit onder begeleiding van het AMK te bespreken. Wat betreft de dwangsombepaling oordeelde het hof dat deze zijn doel had gediend en dat de termijn voor het verbeuren van dwangsommen tot heden werd beperkt. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het hof vernietigde het bestreden vonnis enkel voor wat betreft de dwangsombepaling en bekrachtigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.124.392/01
Rolnummer rechtbank : 434110 / KG ZA 12-1466

Arrest van 10 september 2013

inzake

[de vrouw],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Q. Overeijnder te Den Haag,
tegen

[de man],

wonende te[woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.R.P. Drielsma te Den Haag.

Het verdere verloop van het geding

Het hof verwijst naar het arrest van 23 april 2013 in deze zaak gewezen. De daarbij gelaste comparitie van partijen, die op 21 mei 2013 zou plaatsvinden, is niet doorgegaan. Namens de man is op die dag een akte genomen, met als bijlage onder meer een door de partijen ondertekende verklaring. De partijen hebben zich vervolgens bij akten, genomen op 18 juni 2013, op verzoek van het hof, uitgelaten over hetgeen hen nog verdeeld houdt. De man heeft vervolgens op 23 juli 2013 de processtukken overgelegd en arrest gevraagd.
Arrest is bepaald op heden.

Beoordeling van het hoger beroep

Bij het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 15 februari 2013 is de vrouw, voor zover in dit geding nog van belang, veroordeeld tot nakoming van de tussen de partijen vastgelegde en nadien in overleg uitgebreide zorgregeling, inhoudende dat de minderjarige[naam], geboren [in] 2008, hierna: de minderjarige, iedere woensdagmiddag na school tot donderdagochtend naar school, alsmede eens per veertien dagen van vrijdagavond tussen 18.30 uur en 19.00 uur tot zondagavond tussen 18.30 uur en 19.00 uur bij de man verblijft, voorts de helft van de schoolvakanties, aan de hand van een in onderling overleg vast te stellen schema, een en ander op straffe van een dwangsom van €  1.000,-- per dag , een dagdeel daarbij inbegrepen, dat de vrouw in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,--.
De partijen zijn het tijdens de loop van de procedure in hoger beroep in verregaande mate eens geworden.
Hetgeen de partijen nog ter beslissing aan het hof voorleggen:
De man verzoekt het hof de vakantieregeling zomer 2013 vast te leggen, zo als door hem voorgesteld. Voorts verzoekt hij het hof te bepalen dat de ouders vanaf de zomervakantie van 2014 het recht hebben om drie aaneengesloten weken met de minderjarige op vakantie te gaan. Tenslotte handhaaft de man zijn verzoek tot een proceskostenveroordeling in beide instanties, zoals geformuleerd in punt 3 van de memorie van antwoord.
De vrouw verzoekt het hof de dwangsombepaling in de bestreden beslissing ongedaan te maken. Met de vakantieregeling als voorgesteld door de man voor het jaar 2013 stemt zij, op een klein onderdeel na, in. Voor de periode daarna wijst de vrouw er op dat partijen door middel van een AMK-traject zullen werken aan een ouderschapsplan, waarin de vakantieregelingen voor de toekomst zullen worden meegenomen. De vrouw bepleit een compensatie van de proceskosten.

Overwegingen van het hof

Ten aanzien van de verzoeken van de man:
De zomervakantie 2013 is inmiddels gepasseerd. Partijen hebben nagenoeg volledige overeenstemming bereikt over de invulling en verdeling van de zomervakantie. Een belang om ter zake nog een beslissing tegemoet te zien ontbreekt, althans daarvan is het hof niet gebleken. Het hof zal aan dit verzoek voorbij gaan. Ten aanzien van zijn verzoek om voor de zomervakanties vanaf 2014 te bepalen dat ieder van de ouders recht heeft op een aaneengesloten periode van drie weken vakantie met de minderjarige, overweegt het hof dat voor zo een beslissing, betreffende een aangelegenheid die zich voor het eerst aandient in de zomer van 2014, deze kort gedingprocedure zich niet leent. Spoedeisendheid ontbreekt en partijen, die het op dit punt kennelijk nog niet eens zijn, hebben nog alle gelegenheid deze kwestie met elkaar te bespreken en argumenten uit te wisselen, tijdens het komende traject, onder begeleiding van het AMK.
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw inzake de dwangsombepaling: gelet op de bereikte overeenstemming en de uitvoering die inmiddels aan de zorgregeling werd gegeven, acht het hof het in het belang van de minderjarige èn de ouders, dat de verdere uitvoering van de zorgregeling door de beide ouders gedragen wordt, dat zij leren inzien dat niet eenzijdig besluiten kunnen worden genomen, die het ouderschap van beide ouders raken. In deze zaak heeft de dwangsombepaling als door de voorzieningenrechter opgelegd een functie vervuld en een doel gediend in het recente verleden, die ook heeft kunnen bijdragen aan het vestigen van dit inzicht. Door de inmiddels tussen de partijen bereikte overeenstemming heeft de dwangsombepaling zijn doel en betekenis verloren. Het hof zal de termijn waarbinnen dwangsommen kunnen worden verbeurd beperken tot heden.
De proceskosten: gelet op de familie betrekkingen tussen de partijen en mede in aanmerking genomen de inmiddels bereikte overeenstemming op hoofdlijnen inzake de zorgregeling, acht het hof het gepast te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt van de procedure in eerste aanleg en in het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, tussen de partijen gewezen door de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 15 februari 2013, doch uitsluitend wat betreft de termijn waarbinnen de dwangsommen door de vrouw verbeurd kunnen worden en bepaalt dat deze termijn eindigt per heden;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige ;
bepaalt dat ieder partij de eigen kosten draagt van de procedure in hoger beroep;
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.R.M. van Leuven, B.P.H.M. van den Wildenberg en E.A. Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2013 in aanwezigheid van de griffier.