ECLI:NL:GHDHA:2013:3682

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
26 september 2013
Zaaknummer
200.118.115/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. van Kempen
  • J. Burgerhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen door het Gerechtshof Den Haag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 28 augustus 2013, gaat het om de vernietiging van een beschikking van de rechtbank Rotterdam die de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen had verlengd. De ouders, aangeduid als appellant 1 (de moeder) en appellant 2 (de vader), waren in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank. De zaak was eerder behandeld op 26 november 2012, maar er ontstond onduidelijkheid over de rechtsgeldigheid van de uitspraak van de kinderrechter. Het hof constateerde dat de kinderrechter op 26 november 2012 geen rechtsgeldige uitspraak had gedaan, omdat de beslissing niet in het openbaar was medegedeeld aan de betrokken partijen. Dit leidde tot de conclusie dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen van rechtswege was geëindigd op 26 november 2012.

Het hof oordeelde dat de rechtbank niet op de juiste wijze had gehandeld door de uitspraak niet openbaar te maken, wat in strijd is met de wettelijke bepalingen. De raad voor de kinderbescherming, die de verlenging van de machtiging had verzocht, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Het hof benadrukte dat de griffier niet had mogen afspreken dat Jeugdzorg een andere belanghebbende op de hoogte zou stellen van de beslissing, wat de transparantie en rechtszekerheid in het proces ondermijnt. De uitspraak van het hof heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgang in jeugdzorgzaken, waarbij de waarborging van de rechten van betrokkenen cruciaal is.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 augustus 2013
Zaaknummer : 200.118.115/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-769
1.
[appellant 1],
hierna te noemen: de moeder, en
2.
[appellant 2],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. P. van Tour te Rotterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 27 maart 2013, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is, alvorens verder te beslissen, de behandeling van de zaak aangehouden tot 27 juli 2013 en is bepaald dat partijen het hof voor die datum kort schriftelijk berichten omtrent hun reactie op de door het hof van de rechtbank Rotterdam gevraagde nadere toelichting. Iedere verdere beslissing is daarbij aangehouden.
Op 25 april 2013 is bij het hof een brief van diezelfde datum van de rechtbank Rotterdam ingekomen.
Het hof heeft partijen bij brief van 2 mei 2013 in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de van de rechtbank Rotterdam ontvangen reactie.
Van de zijde van de ouders is bij het hof op 10 juni 2013 een brief van 7 juni 2013 ingekomen.
De raad, noch Jeugdzorg heeft gebruik gemaakt van de door het hof geboden mogelijkheid om een reactie in te dienen.
Het hof heeft daarop de beschikking op heden bepaald.

VERDERE BEOORDELING

1.
Het hof handhaaft al hetgeen het in zijn tussenbeschikking heeft overwogen en beslist. Ter beoordeling ligt in deze procedure aan het hof voor de verlenging van de machtigingen uithuisplaatsing van [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats], hierna verder: de minderjarigen, voor de periode van 27 november 2012 tot 27 februari 2013.
2.
Het hof overweegt als volgt. Bij beschikking van 27 augustus 2012 is machtiging verleend tot plaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een zorgaanbieder en is de machtiging tot plaatsing van [minderjarige 1] in een vorm van pleegzorg verlengd tot 27 november 2012. Op 26 november 2012 heeft de mondelinge behandeling voor het overige door de raad verzochte bij de kinderrechter plaatsgevonden. In het proces-verbaal van die mondelinge behandeling staat vermeld dat de beslissing per beschikking over twee weken zal volgen.
3.
Naar aanleiding van de stellingen van betrokkenen was bij het hof twijfel gerezen over de vraag of de op de beschikking vermelde datum van uitspraak (26 november 2012) in overeenstemming is met de datum waarop de beslissing is genomen en openbaar is gemaakt. Die twijfel is gerezen door de navolgende omstandigheden:
  • De ouders en Jeugdzorg hebben beiden verklaard dat tijdens de mondelinge behandeling op 26 november 2012 geen uitspraak is gedaan.
  • In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 26 november 2012 staat ook vermeld dat de beslissing per beschikking over twee weken zal volgen.
  • De advocaat van de ouders heeft meegedeeld dat hij op 27 november 2012 contact heeft opgenomen met een medewerker van de griffie van de rechtbank Rotterdam en dat hem is meegedeeld dat er op dat moment nog geen uitspraak was gedaan.
  • Jeugdzorg heeft, omdat voor haar onduidelijk bleef wat de uitspraak van de kinderrechter was, eveneens nadien telefonisch contact gehad met een medewerker van de griffie van de rechtbank Rotterdam. Aan Jeugdzorg is telefonisch meegedeeld dat weliswaar op 26 november 2012 mondeling uitspraak is gedaan, maar dat verzuimd is dit telefonisch aan betrokkenen mee te delen.
  • De bestreden beschikking is pas op 8 januari 2013 (ofwel meer dan zes weken na de uitspraak) in fotokopie verzonden naar de advocaat van de ouders.
Het hof heeft vervolgens de rechtbank Rotterdam gevraagd om een nadere toelichting ten aanzien van de datum waarop de bestreden beschikking is gegeven alsmede ten aanzien van de wijze waarop aan het bepaalde in artikel 28 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is voldaan.
4.
De rechtbank heeft het hof bij brief van 25 april 2013 het volgende bericht:
“[...]
De zaak is behandeld ter terechtzitting op 26 november 2012. Ter zitting is medegedeeld dat de rechter zich zou beraden en dat de schriftelijke vastlegging van zijn besluit over twee weken zou volgen.
De rechter heeft verklaard dat hij diezelfde dag, 26 november 2012, een beslissing heeft genomen. Er bevindt zich in het dossier voorts een aantekening dat de griffier de beslissing van de rechter op 30 november 2012 telefonisch aan Bureau Jeugdzorg heeft doorgegeven. In de aantekening staat dat is afgesproken dat bureau Jeugdzorg de advocaat van de moeder zou informeren.
Uit de aantekening op de achterkant van de originele beschikking, die zich in het dossier bevindt, is af te leiden dat deze op 12 december 2012 is verzonden aan bureau jeugdzorg, de raad voor de kinderbescherming, aan de advocaat van de moeder, mr. D. van Tour, adres [...], en aan de vader. [...]”
5.
Het hof overweegt als volgt. Een uitspraak is de mededeling van de beslissing aan partijen die het moment bepaalt waarop de rechterlijke beslissing haar werking verkrijgt en waarop de termijnen voor hoger beroep of cassatie aanvangen (Kamerstukken II, vergaderjaar 1999-2000,
26 855, nr. 3, p. 135). De uitspraak dient ingevolge artikel 28, eerste lid, Rv, en artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in het openbaar te geschieden. Daartoe is volgens vaste rechtspraak vereist dat de uitspraak ofwel door de rechter in het openbaar wordt uitgesproken ofwel dat de uitspraak vanaf een bepaalde, aan de verschenen partijen tevoren bekend gemaakte dag ter griffie in geschreven vorm aanwezig is en dat zowel de partijen als elke andere belanghebbende inzage en afschrift van die beschikking kunnen verkrijgen (vgl. Hoge Raad 1 november 1985,
NJ1986, 277).
6.
Naar het oordeel van het hof kan de enkele vastlegging van de beslissing van de kinderrechter in een op 26 november 2012 gedateerde beschikking niet worden aangemerkt als een uitspraak die op 26 november 2012in het openbaar is geschied. Immers, vaststaat dat de kinderrechter niet op die datum ter openbare zitting een beslissing aan de verschenen partijen heeft voorgelezen maar dat hij op de voet van het bepaalde in artikel 286 Rv. na afloop van de mondelinge behandeling aan partijen mededeling had gedaan van de beoogde uitspraakdatum (twee weken daarna, ofwel: 10 december 2012). Partijen waren derhalve in de veronderstelling dat op die datum de uitspraak zou volgen. Op 26 november 2012 was dan ook geen van partijen er mee bekend dat op die datum door de rechtbank een beslissing zou zijn genomen laat staan dat deze is uitgesproken. Pas op 30 november 2012 is Jeugdzorg door de griffier van de rechtbank telefonisch van de uitspraak op de hoogte gesteld. De overige partijen en belanghebbenden zijn daar pas op 12 december 2012 van op de hoogte gesteld.
7.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van het hof door de rechtbank geen uitspraak gedaan ten aanzien van het verlengingsverzoek van de raad voor de afloop van de termijn (26 november 2012), waardoor de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen is verstreken. Het hof stelt dan ook vast dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen van rechtswege is geëindigd op 26 november 2012. Derhalve zal het hof de bestreden beschikking vernietigen. Hoewel dit een gevolg is van het niet tijdig uitspraak doen door de rechtbank ten aanzien van het door de raad gedane verlengingsverzoek, bestaat voor het hof vanuit juridisch oogpunt bezien geen andere mogelijkheid dan als consequentie daarvan de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen.
8.
Het hof merkt ten overvloede nog op dat het in strijd met de wettelijke bepalingen is dat de griffier met Jeugdzorg afspreekt dat Jeugdzorg een andere verschenen belanghebbende op de hoogte stelt van de beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw beschikkende:
verklaart de raad niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van Kempen en Burgerhart, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2013.