ECLI:NL:GHDHA:2013:3690

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
27 september 2013
Zaaknummer
200.112.201/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake voorlopige omgangsregeling en hoofdverblijfplaats van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Rotterdam. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking waarin een voorlopige omgangsregeling is vastgesteld tussen hem en zijn minderjarige kind, en waarin is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige voorlopig bij de vrouw zal zijn. De man heeft in zijn hoger beroep zes grieven ingediend en vordert dat zijn eisen zoals in eerste aanleg geformuleerd worden ingewilligd. De vrouw heeft incidenteel appel ingesteld en vordert een contactregeling voor de maandag tussen 13.00 uur en 16.00 uur.

Het hof heeft de relevante feiten vastgesteld, waaronder de beëindiging van de affectieve relatie tussen de partijen en de erkenning van de minderjarige door de man. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 25 oktober 2012 in de bodemprocedure in overweging genomen, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige is beëindigd en de hoofdverblijfplaats bij de vrouw is vastgesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de beslissing van de voorzieningenrechter over het gezag, hoofdverblijf en inschrijving in de GBA bekrachtigd wordt, en dat de voorlopige omgangsregeling tussen de man en de minderjarige wordt aangepast naar aanleiding van de overeenstemming tussen partijen.

De beslissing van het hof houdt in dat de man voorlopig éénmaal per week op maandag van 09.00 uur tot 17.00 uur omgang heeft met de minderjarige, waarbij hij de minderjarige bij de vrouw ophaalt en weer terugbrengt. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de omgangsregeling, maar bekrachtigt het vonnis voor het overige en wijst af wat verder is gevorderd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.112.201/01
Rolnummer rechtbank : C/09/432021/ KG 12-1332
arrest van 13 augustus 2013
inzake
[de man],
wonende te[woonplaats],
appellant, tevens incidenteel geïntimeerde;
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.K. Ramdas te Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde, tevens incidenteel appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. V.T.E. Kuijpers.
Het geding
Bij exploot van 9 augustus 2012 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Rotterdam op 13 juli 2012 tussen de partijen gewezen. In het exploot zijn zes grieven opgenomen. De zaak is op 28 augustus 2012 geïntroduceerd, waarbij mondeling van eis is geconcludeerd. De vrouw heeft een memorie van antwoord ingediend en tevens incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van één grief. Namens de man is een memorie van antwoord in het incidenteel appel ingediend. Aansluitend heeft de man een akte met producties in het geding gebracht, de vrouw een antwoordakte. Namens de man zijn de processtukken overgelegd en is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep

1.Vorderingen in hoger beroep

Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter in conventie een voorlopige omgangsregeling bepaald tussen de man en de nader te noemen minderjarige en in reconventie bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige voorlopig bij de vrouw zal zijn en tevens bepaald dat de man geen rechten kan ontlenen aan het gezamenlijk gezag over de minderjarige. Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De man vordert in het principaal hoger beroep dat alsnog zijn eisen als in eerste aanleg geformuleerd zullen worden ingewilligd, te weten:
- te bepalen dat de minderjarige voorlopig zijn hoofdverblijf bij de man zal hebben en aldaar in de Gemeentelijke Basis Administratie ingeschreven zal staan, alsmede dat de vrouw aan inschrijving in het GBA haar medewerking zal verlenen;
- te bepalen dat de man de minderjarige voorlopig wekelijks bij zich zal hebben van zondag 14.00 uur tot donderdag 14.00 uur, onder oplegging van een dwangsom van €  500,-- per dag te verbeuren door de vrouw voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet meewerkt en met machtiging van de man om de tenuitvoerlegging van het vonnis te bewerkstelligen met behulp van politie en justitie indien de vrouw niet meewerkt;
De vrouw bestrijdt het principale beroep en vordert in het incidentele beroep, voor zover nog noodzakelijk, voor recht te verklaren dat tussen de man en de minderjarige in het kader van de voorlopige zorgregeling op maandag gedurende drie uren tussen 13.00 uur en 16.00 uur een contactregeling zal gelden, zo als is bepaald door de rechtbank te Rotterdam bij beschikking tussen de partijen gewezen op 25 oktober 2012, onder nummer F2RK 12-1084.
Beide partijen verzoeken de andere partij in de kosten van beide instanties te veroordelen.

2.Vaststaande feiten

Het hof gaat uit van de navolgende relevante en tussen partijen vaststaande feiten:
- Partijen hebben een affectieve relatie gehad, waaruit is geboren de thans nog minderjarige:[naam], [in] 2011 te [woonplaats];
- de man heeft de minderjarige erkend;
- de affectieve relatie tussen de partijen is geëindigd;
- tussen de partijen is omtrent de in deze kortgedingprocedure voorliggende geschillen een bodemprocedure lopende, waarin op 25 oktober 2012 door de rechtbank te Rotterdam een (deel)beslissing is gegeven inzake de kwestie van het gezamenlijk gezag en waarbij tevens een voorlopige zorg (het hof leest omgangs)regeling is bepaald.

3.Overwegingen van het hof

Het principale en incidentele appel lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.1.
De geschillen inzake gezag, het hoofdverblijf en inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie
Bij genoemde beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 25 oktober 2012, gewezen in de bodemprocedure, heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag over de minderjarige beëindigd en bepaald dat dit voortaan toekomt aan de vrouw. De man heeft zich blijkens de inhoud van de beschikking gerefereerd aan het verzoek van de vrouw tot herstel van het eenhoofdig gezag, nu de rechtbank, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk acht dat de aantekening in het gezagsregister niet op beider verzoek van partijen is gedaan en dat derhalve sprake is van de situatie dat bij aantekening in het gezagsregister van onjuiste gegevens is uitgegaan. Het hof constateert dat de rechtbank de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, zodat het belang bij een uitspraak in inzake hoofdverblijf en inschrijving in de GBA niet is ontvallen.
In de bodemprocedure heeft de rechtbank de raad voor de kinderbescherming verzocht onderzoek te doen naar de gezagssituatie en het hoofdverblijf van de minderjarige. Er is een rapport door de raad uitgebracht, gedateerd 11 maart 2013, overgelegd als productie 2 bij akte van de zijde van de man.
3.2
De geschillen inzake een contact- of omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige
De rechtbank heeft bij genoemde beschikking van 25 oktober 2012 een voorlopige zorgregeling tussen de man en de minderjarige vastgesteld inhoudende dat de man elke maandag omgang met de minderjarige zal hebben van 13.00 uur tot 16.00 uur, waarbij de man de minderjarige haalt en terugbrengt bij de vrouw en voorts dat de man de minderjarige gedurende die drie uren in de auto mag meenemen. De beslissing is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat het belang bij een uitspraak in deze procedure nog aanwezig is. Het hof leidt uit de inhoud van de processtukken in het hoger beroep, met name de gewisselde akten, af dat de door de rechtbank bepaalde voorlopige omgangsregeling wordt nagekomen. De vrouw stelt bij antwoordakte dat de regeling in onderling overleg tussen de partijen is uitgebreid, namelijk omgang op elke maandag tussen 09.00 uur en 17.00 uur.
In de bodemzaak heeft de rechtbank de raad voor de kinderbescherming verzocht tevens onderzoek te doen naar de regeling van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. Het hof verwijst ook hier naar het inmiddels op 11 maart 2013 uitgebrachte rapport.

4.Oordeel van het hof

4.1.
De geschillen inzake gezag, het hoofdverblijf en inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie
Gelet op hetgeen de rechtbank in de bodemzaak ter zake het gezag al dan niet voorlopig heeft beslist en mede gelet op de proceshouding van de man in de bodemzaak (zijn referte) ziet het hof aanleiding het vonnis van de voorzieningenrechter voor wat betreft het gezag, hoofdverblijf en inschrijving in de GBA te bekrachtigen.
4.2.
De geschillen inzake een contact- of omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige
Nu de rechtbank in de bodemzaak een voorlopige regeling inzake contact tussen de man en de minderjarige heeft vastgesteld en de zaak heeft aangehouden in afwachting van de uitkomsten van een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming, oordeelt het hof dat er aanleiding is bij de door de bodemrechter vastgestelde regeling aan te sluiten, behoudens voor zover de partijen nieuwe feiten en omstandigheden in dit hoger beroep aandragen waarvan de bodemrechter nog geen kennis heeft kunnen nemen. Een nieuwe omstandigheid is dat partijen het eens zijn geworden over een uitbreiding van de door de bodemrechter vastgestelde voorlopige regeling. Daarnaast blijven de partijen omtrent hetgeen de einduitkomst moet zijn van mening verschillen. Het hof kan uit hetgeen partijen over en weer in stelling brengen niet afleiden dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die buiten de overeengekomen uitbreiding invloed zouden moet hebben op de in de bodemprocedure getroffen voorziening. Een nieuwe omstandigheid is wel dat inmiddels het rapport van de raad is verschenen. Voor zover het hof bekend is de inhoud daarvan nog niet in de bodemzaak onderwerp van debat tussen de partijen geweest. Het hof acht het, gelet op de datum waarop het rapport is verschenen, aannemelijk dat de bodemrechter thans binnen afzienbare tijd met een eindbeslissing zal komen. Het hof acht het niet in het belang van de minderjarige om reeds nu, vooruitlopende op het debat tussen de partijen in de bodemzaak en/of de daarop te nemen beslissing van de rechtbank, de door de raad geadviseerde zorgregeling of omgangsregeling als voorlopige voorziening op te leggen. Dit betekent dat het hof de beslissing van de voorzieningenrechter als bepaald inzake de contact- of omgangsregeling zal vernietigen en zal bepalen dat deze zal luiden zoals de partijen nader voorlopig zijn overeengekomen.
4.3.
De kosten
Het hof ziet aanleiding de kosten van de partijen te compenseren, in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt in beide instanties, hetgeen op dit punt leidt tot een bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
Beslissing in het principale en het incidentele appel
Het hof:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Rotterdam op 13 juli 2012 tussen de partijen gewezen, maar uitsluitend voor zover betrekking hebbende op de in conventie bepaalde voorlopige omgangsregeling en, in zoverre, opnieuw rechtdoende,
bepaalt de omgangsregeling voorlopig, dat wil zeggen zo lang de beslissing van de bodemrechter ter zake nog niet onherroepelijk, dan wel niet uitvoerbaar bij voorraad is of zal zijn, als volgt:
de man zal éénmaal per week op de maandag vanaf 09.00 uur tot 17.00 uur omgang hebben met de minderjarige, waarbij de man de minderjarige bij de vrouw ophaalt en weer bij de vrouw terugbrengt;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige en wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van deze procedure.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.R.M. van Leuven, B.P.H.M. van den Wildenberg en L.F.A. Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2013 in aanwezigheid van de griffier.