ECLI:NL:GHDHA:2013:3692

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
27 september 2013
Zaaknummer
200.124.879/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mink
  • A. van den Wildenberg
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van betaling van hypothecaire lasten na verbreking van samenleving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door de vrouw tegen de man, na de verbreking van hun samenleving. De vrouw vordert nakoming van de betaling van de helft van de hypothecaire lasten van de gezamenlijke woning, waar zij en de man tot voor kort samenwoonden. De vrouw heeft de woning op 19 april 2013 verlaten, terwijl de man nog op het adres ingeschreven staat. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg de man veroordeeld tot betaling van een achterstand aan hypothecaire lasten en een dwangsom opgelegd voor het niet voldoen aan deze verplichtingen. De vrouw is in hoger beroep gegaan omdat zij vindt dat de man meer moet betalen dan in het bestreden vonnis is bepaald.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw de andere lasten van de gemeenschappelijke huishouding heeft betaald en dat de man recht heeft op belastingteruggave. Het hof overweegt dat de man tot 29 januari 2013 verantwoordelijk was voor de betaling van de hypothecaire lasten, maar dat na deze datum een nieuwe situatie is ontstaan. De man moet vanaf dat moment de hypothecaire lasten voor de helft betalen, rekening houdend met de belastingteruggave die hij ontvangt. Het hof vernietigt het bestreden vonnis en legt de man nieuwe betalingsverplichtingen op, inclusief een dwangsom voor het niet voldoen aan deze verplichtingen.

De beslissing van het hof houdt in dat de man de achterstand in de hypothecaire lasten moet voldoen en dat hij maandelijks een bedrag moet betalen, met een maximum van € 17.162,20. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Rolnummer : 200.124.879/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : 1233085/13-307

arrest van de familiekamer d.d. 13 augustus 2013

inzake
[de vrouw],
wonende te[woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. drs. M.J.G. Schroeder te Voorburg,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man.

Het geding

De vrouw is bij exploot van 27 maart 2013 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, team kanton Leiden/Gouda van 27 februari 2013, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.
Tegen de man is verstek verleend.
Ter rolzitting van 7 mei 2013 heeft de vrouw een memorie van grieven ingediend, welke drie grieven inhoudt.
Vervolgens heeft de vrouw arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
Tegen de feiten zoals deze door de voorzieningenrechter onder ‘Feiten’ in het bestreden vonnis zijn opgenomen is niet opgekomen zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2.
Verder is als niet zijnde bestreden komen vast te staan dat de vrouw de woning aan de[adres]te[woonplaats], die partijen in gezamenlijke eigendom hebben, op 19 april 2013 heeft verlaten. De man staat nog op dit adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, maar het is onduidelijk of hij daar ook verblijft.
3.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de man veroordeeld om de opgelopen achterstand aan hypothecaire lasten voor de helft aan te zuiveren door betaling van
€ 3.918, - aan de bank binnen één maand vanaf de datum van de betekening van het bestreden vonnis. De man is verder veroordeeld om aan de bank te betalen voor iedere maand tot de dag waarop partijen niet langer eigenaar zijn van de woning, de helft van de maandelijkse hypothecaire lasten, zijnde € 607,30, met de beperking dat het bedrag een totaal beloop van € 17.162,20 niet te boven gaat. De man is veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 300, - voor iedere week dat hij in gebreke blijft om aan de twee voormelde veroordelingen volledig te voldoen, met een maximum van € 12.000, - in totaal. De proceskosten zijn gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vorderingen van de vrouw zijn voor het overige afgewezen.
4.
De vrouw vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog (het hof leest:) arrest zal wijzen conform de eis van de vrouw in de dagvaarding in eerste aanleg, met veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep. De vordering van de vrouw in eerste aanleg houdt in dat de man wordt veroordeeld om de opgelopen achterstand aan hypothecaire lasten te zuiveren door betaling van
€ 7.837,80 aan de bank binnen één maand vanaf de datum van betekening van het vonnis en dat hij aan de bank, voor iedere maand, tot de dag waarop zal worden beslist inzake de verdeling van de gemeenschap, de maandelijkse hypothecaire lasten ad € 1.214,59 zal betalen, met de beperking dat het bedrag een totaal beloop van
€ 17.162,20 niet te boven gaat. Daarnaast heeft de vrouw gevorderd aan deze voormelde betalingen een dwangsom te verbinden, door de kantonrechter in goede justitie te bepalen.
5.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. De vrouw voert aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de andere lasten die de vrouw betaalde en betaalt, en ook heeft de kantonrechter geen rekening gehouden met de belastingteruggave ad € 453, - per maand, die de man ter zake van de betaling van de rente op de hypothecaire geldleningen ontvangt. De kantonrechter had rekening moeten houden met de tussen partijen overeengekomen verdeelsleutel van de lasten. De door de vrouw betaalde en te betalen lasten hadden moeten worden verrekend met de door de man te betalen en onbetaald gebleven lasten. De kantonrechter had er rekening mee moeten houden dat zowel de man als de vrouw zich heeft gedragen in overeenstemming met door hen stilzwijgend gemaakte afspraken en de tussen hen feitelijk gegroeide taakverdeling. De vrouw betaalde weinig minder dan de man doordat zij de overige gemeenschappelijke lasten betaalde, indien de maandelijkse verplichting van de man wordt gesteld op
€ 1.124,59 en rekening wordt gehouden met het door de belastingdienst aan de man uitbetaalde bedrag van € 453, - per maand. Verder heeft de kantonrechter in het midden gelaten of het arrest van de Hoge raad van 8 juni 2012 (LJN BV9539) ziet op een vergelijkbaar geval.
6.
Het hof overweegt als volgt. Uit de tussen partijen op 1 september 2009 gesloten samenlevingsovereenkomst volgt (artikel 2) dat partijen in onderling overleg zullen bepalen hoeveel ieder van partijen van hun inkomen zal bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Tot deze kosten worden ook de rente en de aflossing van de hypothecaire geldlening gerekend. Nu de samenlevingsovereenkomst niet anders inhoudt dan dat partijen in onderling overleg afspraken zullen maken over de bijdrage in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, zijn naar het oordeel van het hof alle omstandigheden van belang en kan acht worden geslagen op het feitelijk handelen van partijen. Het hof leidt uit de stukken af dat partijen over de betaling van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding geen expliciete afspraken hebben gemaakt, maar dat zij er toe zijn overgegaan om de betaling van de lasten aldus te verrichten dat de man de hypothecaire lasten betaalde en de vrouw de overige lasten. Het overleg dat partijen ingevolge de samenlevingsovereenkomst geacht werden te voeren heeft kennelijk stilzwijgend geresulteerd in deze verdeling van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding over partijen en partijen hebben deze gedurende enige jaren aldus uitgevoerd.
7.
Onduidelijk is op welk moment de man de gemeenschappelijke woning heeft verlaten. Het hof leidt uit de stukken (dagvaarding eerste aanleg onder punt 12) af dat partijen op 29 januari 2013 (betekening dagvaarding eerste aanleg) nog samen in de woning woonden. Uit het bestreden vonnis valt af te leiden dat dit op 11 februari 2013 (de terechtzitting in eerste aanleg) niet langer het geval was. Het hof neemt tot uitgangspunt dat partijen tot en met 29 januari 2013 samen in de aan hen beiden in eigendom toebehorende woning woonden. Tot dat moment kan de man naar het oordeel van het hof gehouden worden geacht de betaling van de hypothecaire lasten voort te zetten, zoals hij deed tijdens de relatie van partijen en zoals hiervoor onder punt 6 is weergegeven. Dit betekent dat het hof de man tot 29 januari 2013 gehouden acht tot de betaling van de volledige hypothecaire lasten.
Niet bestreden is dat de vrouw – in elk geval tot die datum – de andere lasten van de gemeenschappelijke huishouding voor haar rekening nam. De achterstand in de betaling van de hypothecaire lasten bedroeg - zo begrijpt het hof uit de overgelegde brief van de Rabobank van 15 januari 2013 (productie 12) - per 29 januari 2013
€ 7.837,80. De man is daarom gehouden deze achterstand in zijn geheel te voldoen.
8.
Op het moment dat partijen niet langer samen woonden in de woning, 29 januari 2013, is een nieuwe situatie ontstaan. Vanaf dat moment is niet langer sprake van de betaling van kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Partijen zijn met ingang van 29 januari 2013 gehouden, ieder voor de helft, bij te dragen in de kosten van de hypothecaire geldlening, op grond van het bepaalde in artikel 3:166 van het Burgerlijk Wetboek. Onweersproken staat vast dat de man maandelijks de vergoeding voor het door partijen te genieten fiscale voordeel vanwege de betaling van de rente van de hypothecaire geldlening ontvangt, ten bedrage van € 453, - per maand. Met dit voordeel behoort rekening te worden gehouden. Dit betekent dat de man met ingang van 29 januari 2013 een bedrag van € 833,80 per maand zal hebben te betalen terzake van deze lasten en de vrouw een bedrag van € 380,80 per maand.
9.
Het vorenoverwogene leidt er toe dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zal beslissen als na te melden. Omdat het hof de man zal veroordelen tot betaling van hogere bedragen dan waar de kantonrechter hem toe heeft veroordeeld, zal het hof de veroordeling voor wat betreft de betaling van een dwangsom voor dit meerdere eerst doen ingaan nadat een maand na de betekening van dit arrest zal zijn verstreken.
10.
Gelet op de omstandigheid dat partijen voormalige levensgezellen zijn, acht het hof het redelijk dat de vrouw haar eigen proceskosten draagt. Het hof zal derhalve de vordering van de vrouw, strekkende tot een proceskostenveroordeling, afwijzen..

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, en, opnieuw rechtdoende:
1.
veroordeelt de man om de opgelopen achterstand in de betaling van de hypothecaire lasten ten bedrage van (het door de kantonrechter toegewezen bedrag van)
€ 3.919,90 te voldoen binnen één maand vanaf de datum van betekening van het bestreden vonnis;
2.
veroordeelt de man om de opgelopen achterstand in de betaling van de hypothecaire lasten ten bedrage van (de andere helft van 7.837,80 zijnde) € 3.919,90 te voldoen binnen één maand vanaf de datum van betekening van het onderhavige arrest;
3.
veroordeelt de man om met ingang van 29 januari 2013 aan de bank te betalen, voor wat betreft de nog te verschijnen termijnen vóór de eerste dag van iedere maand, tot de dag waarop partijen niet langer eigenaar zijn van de woning aan de [adres]te [woonplaats], een bedrag van € 833,80 per maand, met de beperking dat het bedrag een totaal beloop van € 17.162,20 niet te boven gaat;
4.
veroordeelt de man tot betaling van een dwangsom van € 300,- voor iedere week dat hij in gebreke is gebleven of blijft om aan de veroordelingen onder 1, 2 en 3 volledig te voldoen, met een maximum van € 12.000,- in totaal, met dien verstande dat voor zover de veroordeling vervat onder 2 het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 3.919,90 overstijgt en voor zover de veroordeling vervat onder 3 het door de kantonrechter toegewezen bedrag (€  607,30) overstijgt, deze dwangsomveroordeling pas intreedt op de dag dat een maand na de betekening van dit arrest zal zijn verstreken;
5.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
6.
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mink, Van den Wildenberg en Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2013 in aanwezigheid van de griffier.