Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Arrest van 7 mei 2013
Het verdere verloop van het geding
memorie na enquêtegenomen op 14 februari 2012 heeft de vrouw geconcludeerd dat het hof de man alsnog niet ontvankelijk zal verklaren in zijn appel, althans dit beroep zal afwijzen en het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, kosten rechtens.
Akte na enquêtemet twee (2) producties.
Akte reactie op de inhoud procesdossierin het geding gebracht.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
Ik heb later vernomen dat er afspraken zijn gemaakt over wat er met het appartement zou gebeuren.
Akte na Enquêtedoor de man aangevoerd dat het de vrouw vrijstaat na de vernietiging van het arrest van het Amsterdamse hof van 5 juli 2007 ‘om ander tegenbewijs in te brengen, maar niet opnieuw getuigen, hetgeen in strijd is met artikel 348 RV’. Naar het hof begrijpt doet de man hiermee een beroep op een ‘gedekte weer’ die daarin bestaat dat de vrouw het recht om alsnog getuigen te horen heeft prijsgegeven.
eersteen
tweede griefgaat de man uit van het bestaan van de door hem gestelde overeenkomst. Op grond van het eerder overwogene moet bij de beoordeling van het geschil het bestaan van die overeenkomst buiten beschouwing gelaten worden. Dat betekent dat de beide grieven falen.
derde griefricht de man zich tegen de rechtsoverwegingen 6 en 7 van het vonnis van 10 september 2003, waarin de rechtbank het beroep van de man op dwaling of onvoorziene omstandigheden in verband met de beëindiging van der partijen affectieve relatie, om te komen tot afwijzing van de vordering van de vrouw tot verdeling van de gemeenschap, heeft verworpen.
mutatis mutandisook ten aanzien van de door de man aangevoerde onvoorziene omstandigheden.
vierde griefvan de man richt zich tegen de vaststelling door de rechtbank in rechtsoverweging 9 van het vonnis van 10 september 2003, dat partijen voor gelijke delen in de overwaarde gerechtigd zijn. Door de man wordt het begrip ‘overwaarde’ in dit geval (zie de
Akte antwoord na deskundigen rapport) omschreven als ‘de toegenomen waarde bij en door bewoning (instandhouding)’. Wat daar ook van zij, in het gewone spraakgebruik duidt het begrip ‘overwaarde’ van een woning op de waarde die resteert nadat de waarde van de woning verminderd is met de omvang van de daarmee verbonden lening(en). Het hof sluit zich daarbij aan, zodat naar het oordeel van het hof de rechtbank terecht aldus heeft overwogen (rechtsoverweging 7 in het vonnis van 23 november 2005) en beslist. Met de door de man nog in het geding gebrachte kosten zal het hof geen rekening houden, omdat de man sedert ongeveer 1995 alleen in het appartement heeft gewoond, zonder de vrouw daarvoor enige gebruiksvergoeding te voldoen. Het hof merkt nog op dat de vrouw het door de man in het geding gebrachte kostenoverzicht heeft betwist, waarna de man dit niet nader heeft onderbouwd. Onder die omstandigheden is het alleszins redelijk dat de man ook alle lasten van het appartement voor zijn rekening neemt en draagt. Ook deze grief is derhalve tevergeefs opgeworpen.
vijfde griefdie zich richt tegen overweging 6 van het vonnis van 23 november 2005. Het hof voegt daar nog aan toe dat het beroep van de man op strijd met artikel 3:185 BW, met de redelijkheid en billijkheid en met het
petitumvan de vrouw – dat kort gezegd inhoudt: verdeling door verkoop van het appartement en verdeling van de netto opbrengst daarvan – evenmin de grief doen slagen. Op zichzelf is het juist dat ieder van de deelgenoten naar evenredigheid moet bijdragen in de uitgaven gedaan met betrekking tot en in het belang van de gemeenschappelijke zaak, maar uit het vorengaande volgt dat de vrouw dat naar het oordeel van het hof heeft gedaan doordat zij voor het gemis van het genot van haar aandeel geen vergoeding heeft ontvangen.
zesde griefbestrijdt de man de beslissing van de rechtbank (vonnis 23 november 2005 en de daaraan ten grondslag liggende rechtsoverweging 6) de procedure aldaar niet aan te houden in afwachting van een voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank heeft voor die beslissing gewezen op het feit dat in haar vonnis van 10 september 2003 zij immers al had beslist op de punten die de man wenste te bewijzen. Die grond heeft de man niet bestreden, doch hij heeft zich beperkt tot de opmerking wat de rechtbank beter had kunnen doen. En overigens zijn de verklaringen van de door de man in het voorlopige getuigenverhoor voorgebrachte getuigen in de beoordeling in hoger beroep betrokken, zodat de man geen belang heeft bij deze grief. De grief faalt.
zevende griefricht de man zich tegen rechtsoverweging 2 van het vonnis van 16 juni 2004 en rechtsoverweging 7 van het vonnis van 23 november 2005 waarin overwogen wordt dat de verdeling dient plaats te vinden op grond van de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur.
achtste– werpt de man op dat de rechtbank in haar eindvonnis van 23 november 2005 ten onrechte heeft geoordeeld dat elk van partijen voor een bedrag van € 84.126,26 gerechtigd is in de overwaarde en dat de rechtbank hem daarin veroordeelt tot betaling van dit bedrag aan de vrouw.
Conclusie
dictumvan dit arrest omschreven. De kosten van de procedure zullen worden gecompenseerd aangezien het geschil tussen partijen voortvloeit uit de tussen hen bestaan hebbende, beëindigde affectieve relatie.