2.Beoordeling van het hoger beroep
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. Door de man wordt gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I de verdeling tussen partijen aldus vast te stellen:
- de volledige opbrengst van de verkoop van de woning aan de [adres], te weten na aftrek van kosten € 186.596,38, waarvan de helft reeds aan de man is uitbetaald, komt geheel aan de man toe;
- het restantbedrag van € 93.298,19 wordt binnen een week na de datum van het te wijzen arrest vanuit het depot bij Notarispraktijk Interwaert aan de man voldaan;
II te verklaren voor recht dat geen der partijen in de toekomst aanspraak maakt op een zaak, of de waarde daarvan welke mogelijk in de tussen partijen reeds ontbonden huwelijksgoederengemeenschap viel dan wel een gevolg is van de ontbinding van het huwelijk, hieronder begrepen dat partijen over en weer afzien van pensioenverevening alsmede dat de vrouw met terugwerkende kracht per datum echtscheiding afstand doet van haar recht op bijzonder partnerpensioen en te bepalen dat het arrest van dit hof in de plaats treedt van de vereisten zoals genoemd in artikel 57 lid 4 van de Pensioenwet,
kosten rechtens.
Rechtsmacht Nederlandse rechter
3. De twee grieven die de man aanvoert zien op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van de vorderingen van de man. Het hof zal deze grieven derhalve gezamenlijk behandelen.
4. Volgens de man heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 9 sub b dan wel sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).Voorts heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht omdat er reeds een vonnis in kort geding is gegeven door een Nederlandse rechter betreffende de verkoop van de woning, van welke woning thans de verkoopopbrengst in geschil is. De man doet daarbij voorts een beroep op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (ook: EVRM).
5. Het hof oordeelt als volgt. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter dient in het onderhavige geval – nu de vordering betrekking heeft op de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen en er te dien aanzien geen verdragen of verordeningen van toepassing zijn – te worden bepaald aan de hand van afdeling 1 van titel 1 van boek 1 Rv.
6. Artikel 2 Rv is niet van toepassing nu de vrouw geen woon- of verblijfplaats heeft in Nederland. Gelet op hetgeen door de man gevorderd wordt, zijn de artikelen 4 tot en met 6a Rv ook niet van toepassing. Voorts is niet gesteld noch gebleken dat partijen een uitdrukkelijke forumkeuze als genoemd in artikel 8 Rv hebben gemaakt.
7. Bij gebreke van rechtsmacht op basis van de artikelen 2 tot en met 8 Rv, verklaart artikel 9 Rv de Nederlandse rechter bevoegd enerzijds in het geval een procedure buiten Nederland onmogelijk blijkt (artikel 9 sub b) en anderzijds in het geval dat het onaanvaardbaar is van de eiser te vergen dat hij de zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpt (artikel 9 sub c). Het eerste geval ziet zowel op de juridische onmogelijkheid als op feitelijke onmogelijkheid. Het tweede geval betreft situaties waarin een bevoegde buitenlandse rechter niet ontbreekt, maar eiser moet vrezen dat voor hem een behoorlijke rechtsgang niet gewaarborgd is. Met het woord ‘onaanvaardbaar’ is aangegeven dat dit tweede geval restrictief moet worden uitgelegd. In het tweede geval wordt, anders dan in het eerste geval, als aanvullende voorwaarde gesteld dat de zaak voldoende met de Nederlandse rechtssfeer verbonden is. Dit vereiste heeft de wetgever gerechtvaardigd geacht, omdat in het tweede geval het niet geheel en al onmogelijk is om elders te procederen maar men de voorkeur geeft aan de Nederlandse rechter.
8. De man heeft sinds de echtscheiding op 20 juni 1994 geen enkel contact meer met de vrouw gehad. Hij weet niet in welk land zij thans woonachtig is en evenmin of zij nog leeft. In de basisadministratie persoonsgegevens is vermeld dat de vrouw op 2 november 1998 is vertrokken met bestemming onbekend. Partijen hebben derhalve al bijna 20 jaar geen contact met elkaar gehad en de vrouw heeft ook geen vervolgbestemming achtergelaten in de basisadministratie.
9. Het vorenstaande leidt er naar het oordeel van het hof toe dat het voor de man, vanwege onvindbaarheid van de vrouw buiten Nederland, niet mogelijk is om elders een procedure te voeren. De Nederlandse rechter heeft derhalve ingevolge artikel 9 sub b Rv rechtsmacht en is mitsdien bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van de man.
10. Het bestreden vonnis dient derhalve te worden vernietigd, hetgeen met zich brengt dat de vorderingen van de man uit eerste aanleg thans moeten worden beoordeeld door het hof.
De verdeling van de huwelijksgemeenschap
11. Vast staat dat partijen op [in]1989 te Thailand met elkaar zijn gehuwd en dat zij geen gemeenschappelijke nationaliteit hebben. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat partijen voor of tijdens het huwelijk een rechtskeuze hebben gedaan. Uit de stukken blijkt wel dat partijen na de huwelijkssluiting hun eerste gewone verblijfplaats in Nederland hebben gevestigd. Voorts blijkt uit de stukken dat het huwelijk van partijen in 1994 in Thailand is ontbonden. Gelet op het vorenstaande is ingevolge de commune regels van het internationaal privaatrecht Nederlands recht van toepassing op de onderhavige vorderingen van de man.
De opbrengst van de woning aan de [adres]
12. De man stelt zich op het standpunt dat aan hem de gehele koopsom (na aftrek van de kosten) toekomt van de verkoop van de woning aan de [adres]. In zijn toelichting op deze stelling voert de man onder andere het volgende aan.
De woning aan de [adres] is gedurende het huwelijk van partijen door de ouders van de man aan de man verkocht en in eigendom overgedragen onder kwijtschelding van de koopsom van f 83.000,-. De ouders van de man zijn in de woning blijven wonen en noch de man noch de vrouw hebben ooit in deze woning gewoond. Bij verkoop van de woning door de man bleek bij de notaris pas dat de woning in de huwelijksgemeenschap van partijen viel. De vrouw beschikte voor het huwelijk van partijen over meerdere woningen in Thailand. De man heeft nooit aanspraak gemaakt op deze woningen dan wel de waarde daarvan. De vrouw op haar beurt heeft nimmer aanspraak gemaakt op de bezittingen van de man, waaronder een woning in Amsterdam.
13. Uit de toelichting van de man op zijn vordering met betrekking tot de woning begrijpt het hof dat partijen feitelijk hebben verdeeld in die zin dat de vrouw de woningen in Thailand heeft toebedeeld gekregen en de man de woningen in Nederland, waaronder de woning aan de [adres]. Gelet hierop komt aan de man de gehele opbrengst van de verkoop van voornoemde woning toe.
14. De vordering van de man om de verdeling aldus vast te stellen dat aan de man toekomt de volledige opbrengst van de verkoop van de woning, te weten na aftrek van kosten
€ 186.596,38, waarvan de helft reeds aan de man is uitbetaald, kan derhalve worden toegewezen. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de door de notaris ontvangen rente op het bedrag van € 93.298,16, zijnde de helft van de opbrengst van de verkoop van de woning, dat bij Notarispraktijk Interwaert in depot staat.
15. De man heeft voorts gevorderd te bepalen dat het restantbedrag van € 93.298,16 dat bij Notarispraktijk Interwaert in depot staat binnen een week na de datum van dit arrest aan de man moet worden voldaan. Het hof wijst deze vordering af, nu de notaris geen partij is bij de onderhavige zaak.
Overige eventueel nog op te komen bestanddelen dan wel de waarde daarvan in de tussen partijen ontbonden huwelijksgemeenschap
16. De man vordert voorts te verklaren voor recht dat geen der partijen in de toekomst aanspraak maakt op een zaak, of de waarde daarvan, welke mogelijk in de tussen partijen reeds ontbonden huwelijksgoederengemeenschap viel dan wel een gevolg is van de ontbinding van het huwelijk. Het hof wijst deze vordering als zijnde niet nader gespecificeerd af.
17. De man vordert te verklaren voor recht dat partijen over en weer afzien van pensioenverevening.
18. Nu uit het dossier is te herleiden dat het huwelijk tussen partijen op [in] te Thailand is ontbonden en ook als zodanig in de Gemeentelijke Basis Administratie is ingeschreven, is de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding – die eerst op 1 mei 1995 in werking is getreden - niet van toepassing. De vordering van de man dient derhalve te worden afgewezen.
Het bijzonder nabestaandenpensioen
19. De man vordert te verklaren voor recht dat de vrouw met terugwerkende kracht per datum echtscheiding afstand doet van haar recht op bijzonder partnerpensioen en te bepalen dat het arrest van het hof in de plaats treedt van de vereisten zoals genoemd in artikel 57 lid 4 van de Pensioenwet.
20. De aanspraak op het bijzonder partnerpensioen is een recht van de vrouw. De vrouw kan slechts afstand doen van dit recht indien dit schriftelijk en uitdrukkelijk wordt overeengekomen.
21. In zijn toelichting op de vordering geeft de man slechts aan dat partijen ten tijde van de echtscheiding de bedoeling hadden dat zij in de toekomst niets meer van elkaar te vorderen zouden hebben. Had hij geweten dat de vrouw schriftelijk afstand van haar recht op bijzonder partnerpensioen kon doen, dan was hij reeds ten tijde van de echtscheiding met de vrouw overeengekomen dat zij afstand zou doen van het bijzonder partnerpensioen. Uit de toelichting van de man blijkt reeds dat de vrouw niet schriftelijk en uitdrukkelijk afstand van haar recht op het bijzonder partnerpensioen heeft gedaan. Het hof kan dit ook niet op andere wijze uit het procesdossier herleiden. Het hof kan voorts, wat er ook zij van de bedoeling van partijen, uit de toelichting van de man niet herleiden of de vrouw ten tijde van de echtscheiding überhaupt wist dat zij dit recht had. Gelet op het vorenstaande dient de vordering van de man te worden afgewezen.
22. Al het vorenstaande in acht nemend wordt als volgt beslist.