ECLI:NL:GHDHA:2013:3858

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
200.122.192.01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stollenwerck
  • A. Labohm
  • J. van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschap en schulden in het huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de verdeling van een belastingschuld en een schuld aan derden binnen de context van een huwelijksgoederengemeenschap. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 18 februari 2013 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 november 2012. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 19 april 2013 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 19 juli 2013 mondeling behandeld. De man en vrouw zijn beiden bijgestaan door hun advocaten.

De rechtbank had in eerste aanleg bepaald dat de vrouw verplicht is om een deel van de schulden te voldoen, waaronder een schuld bij Fidition en een schuld bij Wehkamp. Het hof bevestigt dat de man verantwoordelijk is voor de belastingschulden, met de mogelijkheid van verrekening van belastingteruggaven. Het hof overweegt dat beide echtgenoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gemeenschapsschulden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die hiervan afwijken. In deze zaak zijn dergelijke omstandigheden niet aangetoond.

De man verzoekt de bestreden beschikking te wijzigen, maar het hof oordeelt dat de verzoeken van de man niet kunnen slagen. De interne schuld aan de ouders van de man kan niet worden vastgesteld, omdat deze ouders geen partij zijn in de procedure. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de man in hoger beroep af. De beslissing is genomen door de rechters M. Stollenwerck, A. Labohm en J. van Veen, en is uitgesproken op 28 augustus 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 augustus 2013
Zaaknummers : 200.122.192/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 12-540
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.G.M. Baas te Bergen op Zoom,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.A. van den Berg te Rozenburg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 18 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 november 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 19 april 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 19 maart 2013 een brief van 18 maart 2013 met bijlagen;
- op 11 april 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 19 juli 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad en voor zover in hoger beroep van belang –
  • verstaan dat alle belastingschulden voor rekening van de man zullen komen en door hem als eigen schulden zullen worden voldaan onder aftrek van eventuele belastingteruggaven en onder betaling door de vrouw van de helft van de per peildatum van 21 januari 2011 resterende betastingschuld;
  • bepaald dat de man verplicht is om voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen:
 de schuld bij Fidition, nr. 1002929999, saldo € 4.105,41;
- bepaald dat de vrouw verplicht is om voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen:
 de schuld bij Wehkamp, saldo € 1.988,-, onder verrekening van de helft van deze schuld met de man en hetgeen door de man vanaf 1 februari 2011 is betaald, en
 de schuld bij ICS/VISA, saldo € 2.051,69, onder verrekening van de helft van deze schuld met de man en hetgeen door de man vanaf 1 februari 2011 is betaald.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de verdeling van de belastingschuld en de verdeling van de interne schulden.
2.
De man verzoekt de bestreden beschikking van 19 november 2012 ten aanzien van de verdeling van de belastingschulden en de verdeling van de interne schulden af te wijzen, met in achtneming van grief 1 en 2 en te bepalen dat de vrouw gehouden is om de volgende bedragen te betalen:
 een bedrag van € 2.669,15 aan de man in verband met de belastingschuld verwijzend naar grief 1;
 een bedrag van € 6.328,05 aan de ouders van de man verwijzend naar grief 2;
Voorts verzoekt de man de verzoeken van de vrouw alsnog af te wijzen voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.
De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de verzoeken van de man ten aanzien van de belastingschuld alsmede ten aanzien van de interne schulden af te wijzen.
Belastingschuld
4.
Het hof overweegt als volgt. Ter zitting is gebleken dat het geschil tussen partijen zich beperkt tot de draagplicht van ieder der partijen ten aanzien van de (belasting-)schulden. Het hof stelt voorop dat indien een schuld is ontstaan ten tijde van het bestaan van de huwelijksgoederengemeenschap de hoofdregel is dat beide echtgenoten draagplichtig zijn voor de gemeenschapsschuld. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan op grond van de redelijkheid en billijkheid hiervan worden afgeweken. In onderhavige zaak is niet gebleken van dergelijke bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van het hof zijn partijen derhalve beiden draagplichtig voor alle schulden met betrekking tot de huwelijksgoederengemeenschap. Het hof merkt ten overvloede op dat indien een echtgenoot meer dan de helft van een gemeenschapsschuld betaalt, deze aldus een regresvordering heeft op de andere echtgenoot.
5.
Ter zitting heeft de advocaat van de man nader toegelicht dat de man het bedrag dat de vrouw aan hem dient te betalen in het dictum vastgesteld wenst te zien. De onderhavige zaak betreft een procedure ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Een dergelijke procedure leent zich naar het oordeel van het hof niet voor vaststelling van een eventuele regresvordering van een der voormalige echtgenoten op de andere voormalige echtgenoot. Het hof kan bovendien op basis van de gegevens van partijen niet vaststellen wat de ene partij op het moment van deze beschikking heeft te vorderen van de andere partij omdat het hof geen inzicht heeft verkregen in de door de man betaalde bedragen en in hoeverre hij daarmee voor meer dan de helft in de gemeenschapsschulden heeft bijgedragen. De grief kan derhalve niet slagen.
Interne schuld
6.
Wat er ook van zij van de terminologie “interne schuld”, grief 2 kan de man niet baten. De interne schuld betreft volgens de man een vordering van zijn de ouders op de huwelijksgemeenschap. Het hof heeft het bestaan van deze schuld en - indien deze bestaat - de hoogte daarvan, op basis van de gewisselde stukken niet kunnen vaststellen. De ouders van de man zijn geen partij in deze procedure en de man vraagt vaststelling van de door hem gestelde en door de vrouw betwiste schuld aan zijn ouders. Noch het bestaan noch de omvang van die schuld kan worden vastgesteld in een procedure waarin de gestelde schuldeisers geen partij zijn. Indien er schuld uit hoofde van een geldlening bestaat aan de ouders van de man, is dat een gemeenschapsschuld, die door beide partijen voor de helft moet worden gedragen.
7.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de verdeling bekrachtigen en de verzoeken van de man in hoger beroep afwijzen.
8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking onder verbetering van de gronden;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Labohm en Van Veen, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2013.