ECLI:NL:GHDHA:2013:3930

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2013
Publicatiedatum
18 oktober 2013
Zaaknummer
22-005783-07.a
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift en meineed in een verzekeringszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van valsheid in geschrift en meineed in het kader van een verzekeringsclaim. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft samen met anderen valse getuigenverklaringen opgesteld en ingediend bij verzekeringsmaatschappijen, met als doel schadevergoeding te verkrijgen voor een vermeend letsel na een aanrijding op 17 september 2001. De verdachte heeft ook zelf een valse verklaring afgelegd onder ede in een civiele procedure. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en het uitlokken daarvan, evenals het plegen en uitlokken van meineed. De verdachte is eerder veroordeeld, maar het hof heeft rekening gehouden met de lange duur van de procedure en de omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat deze niet-ontvankelijk is verklaard in het strafgeding. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en het eerdere vonnis vernietigd, waarbij de verdachte van enkele tenlastegelegde feiten is vrijgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005783-07
Parketnummer: 10-692887-06
Datum uitspraak: 17 oktober 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 oktober 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te district [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortejaar] 1961, [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 14 februari 2013 en 3 oktober 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan
3
maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij beslist als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 17 november 2002 tot en met 30 september 2004 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, (meermalen) (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) schriftelijke getuigeverklaring(en) (met betrekking tot een aanrijding welke had plaatsgevonden op of omstreeks 17 september 2001 te Rotterdam ten behoeve van de verzekeringsmaatschappij [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]) - zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - verklaard:
- dat zij, verdachte, op 17 september 2001 omstreeks 15.45 uur, als inzittende bij de door haar zoon [medeverdachte] bestuurde auto, merk/type Nissan Vanette, zat, toen de bestuurder van een rode Mazda 626 tegen genoemde Nissan Vanette aanknalde en/of
- dat zij, verdachte, op 17 september 2001 (kort na de aanrijding) was aangesproken door vrienden van [medeverdachte] die haar vroegen of ze ergens mee konden helpen, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
zij in of omstreeks de periode van 17 september 2001 tot en met 23 maart 2005 te Rotterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- ( een) (schriftelijke) verklaring(en)opgesteld/
geschreven en/of doen laten opstellen/schrijven, inhoudende - zakelijk weergegeven - dat zij, verdachte, op 17 september 2001 tijdens een kop/staart aanrijding op de Mathenesserlaan ter hoogte van de kruising de Claes de Vrieselaan (te Rotterdam) als inzittende in het voertuig van haar zoon [medeverdachte] heeft gezeten en/of (vervolgens)die (schriftelijke) verklaring(en) verzonden/toegezonden aan/naar [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of
- een (zogenaamde) aansprakelijkstelling/aanrijdingsformulier, waarin stond vermeld/ingevuld dat zij, verdachte, tengevolge van een aanrijding (met als tegenpartij [benadeelde partij 3]) letselschade heeft bekomen, verzonden/toegezonden/doen toekomen aan (de verzekeringsmaatschappij) [benadeelde partij 1] en/of verzekeringsmaatschappij [benadeelde partij 2] en/of
- in een gesprek met (een medewerker van) aangegeven dat zij, verdachte, in een bestelbus zat, ten tijde dat die werd aangereden door een verzekerde van [benadeelde partij 1] en/of verzekeringsmaatschappij [benadeelde partij 2] en dat zij, verdachte, tengevolge van die aanrijding letsel heeft bekomen,
waardoor [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
zij op of omstreeks 25 mei 2005 te Rotterdam ter terechtzitting van de civiele rechter, de dato 25 mei 2005, rolnummer 217299 / HA ZA 04-1494, als getuige in de zaak tegen en/of [benadeelde partij 1],
nadat zij in handen van mr. M.J.A.M. Ahsmann op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
- dat zij, verdachte, op 17 september 2001 door haar zoon werd opgehaald en/of
- dat toen zij, verdachte, als inzittende van de door haar zoon bestuurde auto op de kruising van de Mathenesserlaan en de Claes de Vrieselaan rechts afsloegen, zij, verdachte, en haar zoon een knal voelden waarbij de auto drie á vier meter naar voren schoot en/of
- dat zij, verdachte, 's-avonds hoofdpijn kreeg en last kreeg van de schouder en nek en/of
- dat zij, verdachte, direct na het ongeval was uitgestapt om eten te halen en/of onderweg werd aangesproken door vier vrienden van haar zoon die verklaarden dat zij het ongeval hadden zien gebeuren en/of
- dat een aantal dagen na het ongeval vier getuigen bij haar, verdachte, zijn langs geweest en/of
- dat zij, verdachte, die getuigen heeft verzocht een verklaring op te stellen over dat ongeval en/of
- dat die getuigen later bij haar, verdachte, thuis een tweede verklaring hebben afgelegd die ze bij haar thuis op de computer hebben getypt en/of
- dat alle getuigen (vervolgens) bij haar, verdachte, langs zijn geweest om hun eigen verklaring te ondertekenen en/of
- dat de getuigen zeker wisten dat zij, verdachte, in de auto zat;
4.
[getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 4] in of omstreeks de periode van 15 november 2002 tot en met 15 november 2003, in elk geval in de periode van 1 november 2002 tot en met 10 maart 2005, te Rotterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) schriftelijke getuigeverklaring(en) (met betrekking tot een aanrijding welke had plaatsgevonden op of omstreeks 17 september 2001 te Rotterdam, ten behoeve van de verzekeringsmaatschappij [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst,
immers heeft/hebben die [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 4] (telkens) valselijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - verklaard:
- dat [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 4] getuige was/waren geweest van een op
17 september 2001 plaatsgevonden kop/staart aanrijding te Rotterdam tussen de auto van [medeverdachte] en een rode auto, terwijl op dat moment [verdachte] als inzittende in de auto van die [medeverdachte] aanwezig was,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, welk feit zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 november 2002 tot en met 15 november 2003, in elk geval de periode van 18 september 2001 tot en met 10 maart 2005, te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding, althans door het verschaffen van gelegenheid, inlichtingen of middelen, bestaande deze opzettelijke uitlokking hierin, dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
- die [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 4] informatie heeft/hebben gegeven over een op
17 september 2001 te Rotterdam plaatsgevonden hebbende aanrijding waarbij zij, verdachte, als inzittende/passagier en/of slachtoffer in de aangereden auto aanwezig zou zijn geweest en/of
- van die [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 4] heeft/hebben gevraagd deze informatie (als zijnde de waarheid) op te nemen in een persoonlijke schriftelijke getuigenverklaring en/of
- een computer ter beschikking heeft/hebben gesteld om die verklaring(en) op te stellen;
5.
[getuige 2] en/of [getuige 3] in of omstreeks 10 maart 2005 te Rotterdam ter terechtzitting van de civiele rechter als getuige(n) in de zaak tegen en/of [benadeelde partij 1], nadat zij/hij in handen van mr. I.C. de Kwant, rechter, op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte had(den) afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven- heeft/hebben verklaard,
- dat [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 1] getuige(n) was/waren geweest van een op 17 september 2001 plaatsgevonden kop/staart aanrijding te Rotterdam tussen de auto van [medeverdachte] en een rode auto, terwijl op dat moment [verdachte] als inzittende in die blauwe Nissan Vanette aanwezig was,
welk feit zij, verdachte, in of omstreeks de periode van januari 2005 tot 10 maart 2005, in elk geval de periode van 18 september 2001 tot en met 10 maart 2005, te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding, althans door het verschaffen van gelegenheid, inlichtingen of middelen, bestaande deze opzettelijke uitlokking hierin, dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
- die [getuige 2] en/of [getuige 3] informatie heeft/hebben gegeven
ooover die op 17 september 2001 te Rotterdam
plaatsgevonden hebbende aanrijding, waarbij zij,
vverdachte, als inzittende/passagier en/of slachtoffer
in de aangereden auto aanwezig zou zijn geweest en/of
- van die [getuige 2] en/of [getuige 3] heeft/hebben gevraagd deze
informatie in een persoonlijke getuigenverklaring
mondeling weer te geven op een zitting van voornoemde
civiele rechter en hen/haar daartoe heeft/hebben
opgeroepen/doen oproepen en/of
- die [getuige 2] en/of [getuige 3] heeft/hebben gezegd dat zij niet
meer terug kon(den) en/of niet anders kon(den) dan op
die zitting van 10 maart 2005 te blijven volhouden wat
ze eerder schriftelijk hadden verklaard, namelijk dat
zij die aanrijding hadden gezien en dat [verdachte] bij de aanrijding betrokken was.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Getuigenverzoeken
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek ingediend tot het doen horen van [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6] en [ als getuigen, voor het geval het hof zou overwegen te komen tot een bewezenverklaring van een of meer van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, op gronden zoals overwogen in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met betrekking tot de getuige [getuige 7] overweegt het hof dat, gezien de aan het voorwaardelijk verzoek gegeven [getuige 2]vering, de nadere ondervraging van deze getuige voor de verdediging uitsluitend van belang zou kunnen zijn met het oog op de vaststelling of de verdachte inzittende is geweest van de door de medeverdachte [medeverdachte] bestuurde auto. Gelet op de bewezenverklaring is het hof derhalve van oordeel dat de aan het verzoek verbonden voorwaarde moet worden geacht niet te zijn vervuld. Om die reden zal het verzoek niet worden toegewezen.
Het hof wijst het verzoek tot het doen horen van de getuige [getuige 4] als niet noodzakelijk af, gelet op het gegeven dat [getuige 4] reeds eerder in tegenwoordigheid van de verdediging is gehoord en het verzoek in het licht daarvan thans onvoldoende is onderbouwd.
Het verzoek tot het doen horen van [getuige 5] en [getuige 6] als getuige wordt eveneens afgewezen. Een verzoek van gelijke strekking is reeds ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2009 ingediend en afgewezen. Naar het oordeel van het hof zijn er geen omstandigheden naar voren gebracht waaruit de noodzaak tot het doen horen van deze getuigen thans zou moeten volgen. De aangevoerde omstandigheden zijn immers niet anders dan die welke in 2009 reeds zijn verworpen. Derhalve komt het hof niet tot een andere beslissing op dit verzoek dan in 2009.
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechter in eerste aanleg, op grond van de stelling dat –kort samengevat- de politierechter te Rotterdam die in eerste aanleg de zaak behandelde niet onpartijdig moet worden geacht.
De verdediging heeft daartoe allereerst aangevoerd –zakelijk weergegeven- dat deze politierechter eerder beslissingen had genomen in zaken van verdachtes medeverdachten en een verzoek van de verdediging om zich –gelet op die omstandigheid - te verschonen, niet heeft ingewilligd.
Voorts heeft de verdediging uiteen gezet dat deze politierechter een vaste rechter is in “de Rotterdamse strafkamer” en dat de verschoningskamer van de rechtbank Rotterdam een verzoek van de meervoudige strafkamer van die rechtbank, bij wie de zaak was aangebracht van de als medeverdachte in dezelfde zaak gedagvaarde voormalig raadsman van de verdachte, heeft gehonoreerd, welk verschoningsverzoek berustte op de volgende overweging:
“Op 28 oktober 2005 werd op initiatief van de Rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen een aantal personen, omdat zij in een civiele zaak mogelijk in strijd met de waarheid hebben verklaard. Deze personen zijn inmiddels ook door de rechtbank veroordeeld voor onder meer meineed en/of poging tot oplichting. Uit dat strafrechtelijk onderzoek is de verdachte, een (…) advocaat, in de onderhavige zaak naar voren gekomen en heeft een collega-rechter van de sector civiel in deze rechtbank als getuige in zijn strafzaak een belastende verklaring afgelegd.”
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Terugwijzing op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering dient, gelet op de vaste rechtspraak van de Hoge Raad, naast de in dat artikel genoemde gevallen ook plaats te vinden wanneer zich een zodanig gebrek heeft voorgedaan in de samenstelling van het gerecht dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige instantie als bedoeld in het eerste lid van artikel 6 van het EVRM.
Tegen de achtergrond hiervan neemt het hof bij de beoordeling van het verweer als uitgangspunt dat bij de vraag of van een gebrek aan onpartijdigheid sprake is vooropstaat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
Een uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de politierechter daadwerkelijk een vooringenomenheid jegens de verdachte koesterde is gesteld noch gebleken.
Ten aanzien van de vraag of bij de verdachte dienaangaande een objectief gerechtvaardigde vrees bestond, overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof maakt de enkele omstandigheid, dat de politierechter die de strafzaak tegen de verdachte in eerste aanleg berechtte, voorafgaand aan haar vonnis in deze zaak reeds door de verdediging niet nader omschreven beslissingen had genomen in de zaken van –zoals uit het betoog van de verdediging zou kunnen worden afgeleid- [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], niet dat het hiervoor in overweging genomen rechtsvermoeden wordt weerlegd.
Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat de politierechter de suggestie van de verdediging om zich te verschonen niet heeft gevolgd, ook al nam de motivering die de politierechter daaraan verbond de bij de verdediging gerezen onrust over haar onpartijdigheid kennelijk niet weg. Of de rechterlijke onpartijdigheid is geschaad dient immers te worden beoordeeld op grond van objectief vast te stellen feiten en omstandigheden.
Ook de omstandigheid dat –zo wil het hof het betoog van de verdediging begrijpen- de strafzaak tegen de verdachte deels zijn grondslag heeft in een door een lid van hetzelfde gerecht als de politierechter ambtshalve opgevatte verdenking van meineed tegen de verdachte en een of meer van haar medeverdachten, brengt op zichzelf beschouwd noch in verband met de overige omstandigheden van het geval mee dat de politierechter niet onpartijdig moet worden geacht. Rechterlijke onpartijdigheid is immers een eigenschap van de rechter persoonlijk en gedragingen van een andere rechter, doen, ook wanneer beide rechters van hetzelfde gerecht lid zijn, aan het vermoeden van onpartijdigheid van de rechter (buiten het geval als bedoeld in artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering) niet af.
De gestelde honorering van het verschoningsverzoek van een Rotterdamse strafkamer kan niet tot een ander oordeel leiden. Bij verschoning ligt het initiatief immers bij de rechter die een daartoe strekkend verzoek indient. Een dergelijke aanwijzing voor een omstandigheid op grond waarvan het vermoeden van rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen worden geacht te zijn weerlegd, ontbreekt in de onderhavige zaak. Dat de verschoningskamer –volgens de door de verdediging geciteerde overweging- overwoog “er wel van uit” te gaan “dat de strafzaak niet zal worden behandeld door rechters die deel uitmaken van de rechtbank Rotterdam” leidt het hof –gezien hetgeen ten aanzien van onpartijdigheid als een de rechter persoonlijk betreffende eigenschap is overwogen- niet tot een ander oordeel over de stelling als zou de politierechter niet onpartijdig moeten worden geacht. Ook de omstandigheid dat de desbetreffende zaak vervolgens werd behandeld door een meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam, samengesteld uit rechters die niet in de rechtbank Rotterdam werkzaam zijn, leidt het hof niet tot een ander oordeel hierover.
Het standpunt van de verdediging wordt dan ook verworpen en het daarop berustende verzoek wordt afgewezen.
Vrijspraak
Het gaat bij de beoordeling van de tenlastelegging in de onderhavige zaak allereerst om de vraag of de verdachte als passagier in de auto van medeverdachte [medeverdachte] heeft gezeten toen deze werd aangereden door de auto van [getuige 7].
Het hof kan, mede gelet op de hierover door de getuigen [getuige 7] afgelegde verklaringen, niet als boven redelijke twijfel verheven uitsluiten dat de verdachte toen als passagier in de auto van medeverdachte [medeverdachte] heeft gezeten.
Dit betekent voor wat betreft het tenlastegelegde onder 1. dat de verweten valsheid niet kan worden bewezen voor zover het eerste gedachtenstreepje betreffende, zodat de verdachte daarvan partieel zal worden vrijgesproken.
Voor wat betreft het onder 2. tenlastegelegde brengt dit mee dat alle gedragingen die de verdachte als oplichtingshandeling zijn verweten niet kunnen worden bewezen, zodat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde integraal dient te worden vrijgesproken.
Ook voor wat betreft het onder 3. tenlastegelegde leidt een en ander tot partiële vrijspraak.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij omstreeks de periode van 17 november 2002 tot en met 30 september 2004 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, een schriftelijke getuige
nverklaring(met betrekking tot een aanrijding welke had plaatsgevonden op 17 september 2001 te Rotterdam ten behoeve van de verzekeringsmaatschappij [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - verklaard:
- dat zij, verdachte, op 17 september 2001 (kort na de aanrijding) was aangesproken door vrienden van ([medeverdachte]) die haar vroegen of ze ergens mee konden helpen, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
zij op 25 mei 2005 te Rotterdam ter terechtzitting van de civiele rechter, de dato 25 mei 2005, rolnummer 217299 / HA ZA 04-1494, als getuige in de zaak tegen [getuige 7] en [benadeelde partij 1], nadat zij in handen van mr. M.J.A.M. Ahsmann op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
- dat zij, verdachte, onderweg werd aangesproken door vier vrienden van haar zoon die verklaarden dat zij het ongeval hadden zien gebeuren en
- dat de getuigen zeker wisten dat zij, verdachte, in de auto zat;
4.
[getuige 2] en [getuige 3] in de periode van 15 november 2002 tot en met 15 november 2003, te Rotterdam, in elk geval in Nederland, schriftelijke getuige
nverklaringen met betrekking tot een aanrijding welke had plaatsgevonden op 17 september 2001 te Rotterdam, ten behoeve van de verzekeringsmaatschappij [benadeelde partij 1], - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk hebben opgemaakt,
immers hebben die [getuige 2] en [getuige 3]
(telkens
)valselijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - verklaard:
- dat [getuige 2] en [getuige 3] getuige waren geweest van een op
17 september 2001 plaatsgevonden kop/staart aanrijding te Rotterdam tussen de auto van [medeverdachte] en een rode auto, terwijl op dat moment [verdachte] als inzittende in de auto van die [medeverdachte] aanwezig was, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
welk feit zij, verdachte, in de periode van 18 september 2001 tot en met 10 maart 2005, te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft uitgelokt door inlichtingen of middelen, bestaande deze opzettelijke uitlokking hierin, dat zij, verdachte, en haar mededader
- die [getuige 2] en [getuige 3] informatie hebben gegeven over een op 17 september 2001 te Rotterdam plaatsgevonden hebbende aanrijding waarbij zij, verdachte, als inzittende en slachtoffer in de aangereden auto aanwezig zou zijn geweest en
- van die [getuige 2] en [getuige 3] hebben gevraagd deze informatie (als zijnde de waarheid) op te nemen in een persoonlijke schriftelijke getuigenverklaring;
5.
[getuige 2] en [getuige 3] op 10 maart 2005 te Rotterdam ter terechtzitting van de civiele rechter als getuigen in de zaak tegen [getuige 7] en [benadeelde partij 1], nadat zij in handen van mr. I.C. de Kwant, rechter, op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte hadden afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven-hebben verklaard,
- dat [getuige 2] getuige 3] getuige waren geweest van een op 17 september 2001 plaatsgevonden kop/staart aanrijding te Rotterdam tussen de auto van [medeverdachte] en een rode auto, terwijl op dat moment [verdachte] als inzittende in die blauwe Nissan Vanette aanwezig was,
welk feit zij, verdachte, in de periode van januari 2005 tot 10 maart 2005, te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft uitgelokt door misleiding, bestaande deze opzettelijke uitlokking hierin, dat zij, verdachte, en haar mededader
- van die [getuige 2] en [getuige 3] hebben gevraagd
ininformatie in een persoonlijke getuigenverklaring
mondeling weer te geven op een zitting van voornoemde
civiele rechter en hen daartoe hebben
opgeroepen/doen oproepen en
- die [getuige 2] en [getuige 3] hebben gezegd dat zij niet
meer terug konden en niet anders konden dan op
die zitting van 10 maart 2005 te blijven volhouden wat
ze eerder schriftelijk hadden verklaard, namelijk dat
zij die aanrijding hadden gezien en dat [verdachte]-
bij de aanrijding betrokken was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

Valsheid in geschrift.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
In de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van door misleiding opzettelijk uitlokken van in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft - kort en zakelijk weergegeven – bewerkstelligd dat derden ter ondersteuning van een bij een verzekeringsmaatschappij ingediende schadeclaim ter verkrijging van vergoeding van schade als gevolg van een daarbij beweerdelijk opgelopen letsel, schriftelijk hebben verklaard dat zij zagen dat de verdachte als slachtoffer betrokken was bij een auto-ongeluk, terwijl die derden dit ongeval niet hebben waargenomen. Zij heeft ook zelf een dergelijke valse verklaring opgesteld en ingestuurd. Bovendien heeft de verdachte vervolgens zelf een meinedige verklaring afgelegd in een civiele procedure gericht op honorering van eerder genoemde schadeclaim en heeft bovendien samen met een ander ook twee anderen aangezet om zulks te doen.
Samenvattend heeft de verdachte zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en het uitlokken daarvan, alsmede het plegen en uitlokken van meineed. Aldus handelend heeft de verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in schriftelijke stukken die tot bewijs van enig feit dienen zeer ernstig geschaad. Dit geldt ook voor haar rol in de onder ede ten overstaande van een rechter afgelegde verklaringen, niet alleen omdat op de waarheidsgetrouwheid daarvan moet kunnen worden vertrouwd, maar ook omdat daardoor het gezag van het rechterlijk oordeel kan worden aangetast.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 oktober 2013, waaruit blijkt dat zij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft geconstateerd dat de behandeling van de zaak - zowel in eerste aanleg als in hoger beroep - niet binnen een redelijke termijn in de zin van het eerste lid van artikel 6 van het EVRM heeft plaatsgevonden. Het hof zal voornoemde schending verdisconteren in de strafmaat.
Het hof ziet, gelet op het feit dat de verdachte van een aantal onderdelen van de tenlastelegging wordt vrijgesproken, alsmede op de omstandigheid dat deze feiten zich in de periode van 2002 tot en met 2005 hebben afgespeeld en de strafrechtelijke sanctie pas in 2013 volgt, thans geen reden tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof is van oordeel dat in beginsel een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, op zijn plaats zou zijn. Gelet op voornoemde overschrijding van de redelijke termijn is het hof - alles overwegende – echter van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof geeft in dat verband de reclassering in overweging om, gelet op de gestelde arbeidsongeschiktheid van de verdachte, zodanige maatregelen te treffen dat de taakstraf op een juiste wijze geëffectueerd kan worden.
Vordering tot schadevergoeding benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij - waaronder mede begrepen de vordering tot vergoeding van proceskosten van zowel de benadeelde partij als de verdachte - een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij alsmede de verdachte niet-ontvankelijk zijn in de vordering. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 207 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (
vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart de verdachte in haar vordering tot vergoeding van de proceskosten niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 oktober 2013.