3maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij beslist als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 17 november 2002 tot en met 30 september 2004 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, (meermalen) (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) schriftelijke getuigeverklaring(en) (met betrekking tot een aanrijding welke had plaatsgevonden op of omstreeks 17 september 2001 te Rotterdam ten behoeve van de verzekeringsmaatschappij [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]) - zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - verklaard:
- dat zij, verdachte, op 17 september 2001 omstreeks 15.45 uur, als inzittende bij de door haar zoon [medeverdachte] bestuurde auto, merk/type Nissan Vanette, zat, toen de bestuurder van een rode Mazda 626 tegen genoemde Nissan Vanette aanknalde en/of
- dat zij, verdachte, op 17 september 2001 (kort na de aanrijding) was aangesproken door vrienden van [medeverdachte] die haar vroegen of ze ergens mee konden helpen, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
zij in of omstreeks de periode van 17 september 2001 tot en met 23 maart 2005 te Rotterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- ( een) (schriftelijke) verklaring(en)opgesteld/
geschreven en/of doen laten opstellen/schrijven, inhoudende - zakelijk weergegeven - dat zij, verdachte, op 17 september 2001 tijdens een kop/staart aanrijding op de Mathenesserlaan ter hoogte van de kruising de Claes de Vrieselaan (te Rotterdam) als inzittende in het voertuig van haar zoon [medeverdachte] heeft gezeten en/of (vervolgens)die (schriftelijke) verklaring(en) verzonden/toegezonden aan/naar [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of
- een (zogenaamde) aansprakelijkstelling/aanrijdingsformulier, waarin stond vermeld/ingevuld dat zij, verdachte, tengevolge van een aanrijding (met als tegenpartij [benadeelde partij 3]) letselschade heeft bekomen, verzonden/toegezonden/doen toekomen aan (de verzekeringsmaatschappij) [benadeelde partij 1] en/of verzekeringsmaatschappij [benadeelde partij 2] en/of
- in een gesprek met (een medewerker van) aangegeven dat zij, verdachte, in een bestelbus zat, ten tijde dat die werd aangereden door een verzekerde van [benadeelde partij 1] en/of verzekeringsmaatschappij [benadeelde partij 2] en dat zij, verdachte, tengevolge van die aanrijding letsel heeft bekomen,
waardoor [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
zij op of omstreeks 25 mei 2005 te Rotterdam ter terechtzitting van de civiele rechter, de dato 25 mei 2005, rolnummer 217299 / HA ZA 04-1494, als getuige in de zaak tegen en/of [benadeelde partij 1],
nadat zij in handen van mr. M.J.A.M. Ahsmann op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
- dat zij, verdachte, op 17 september 2001 door haar zoon werd opgehaald en/of
- dat toen zij, verdachte, als inzittende van de door haar zoon bestuurde auto op de kruising van de Mathenesserlaan en de Claes de Vrieselaan rechts afsloegen, zij, verdachte, en haar zoon een knal voelden waarbij de auto drie á vier meter naar voren schoot en/of
- dat zij, verdachte, 's-avonds hoofdpijn kreeg en last kreeg van de schouder en nek en/of
- dat zij, verdachte, direct na het ongeval was uitgestapt om eten te halen en/of onderweg werd aangesproken door vier vrienden van haar zoon die verklaarden dat zij het ongeval hadden zien gebeuren en/of
- dat een aantal dagen na het ongeval vier getuigen bij haar, verdachte, zijn langs geweest en/of
- dat zij, verdachte, die getuigen heeft verzocht een verklaring op te stellen over dat ongeval en/of
- dat die getuigen later bij haar, verdachte, thuis een tweede verklaring hebben afgelegd die ze bij haar thuis op de computer hebben getypt en/of
- dat alle getuigen (vervolgens) bij haar, verdachte, langs zijn geweest om hun eigen verklaring te ondertekenen en/of
- dat de getuigen zeker wisten dat zij, verdachte, in de auto zat;
4.
[getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 4] in of omstreeks de periode van 15 november 2002 tot en met 15 november 2003, in elk geval in de periode van 1 november 2002 tot en met 10 maart 2005, te Rotterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) schriftelijke getuigeverklaring(en) (met betrekking tot een aanrijding welke had plaatsgevonden op of omstreeks 17 september 2001 te Rotterdam, ten behoeve van de verzekeringsmaatschappij [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst,
immers heeft/hebben die [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 4] (telkens) valselijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - verklaard:
- dat [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 4] getuige was/waren geweest van een op
17 september 2001 plaatsgevonden kop/staart aanrijding te Rotterdam tussen de auto van [medeverdachte] en een rode auto, terwijl op dat moment [verdachte] als inzittende in de auto van die [medeverdachte] aanwezig was,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, welk feit zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 november 2002 tot en met 15 november 2003, in elk geval de periode van 18 september 2001 tot en met 10 maart 2005, te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding, althans door het verschaffen van gelegenheid, inlichtingen of middelen, bestaande deze opzettelijke uitlokking hierin, dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
- die [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 4] informatie heeft/hebben gegeven over een op
17 september 2001 te Rotterdam plaatsgevonden hebbende aanrijding waarbij zij, verdachte, als inzittende/passagier en/of slachtoffer in de aangereden auto aanwezig zou zijn geweest en/of
- van die [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 4] heeft/hebben gevraagd deze informatie (als zijnde de waarheid) op te nemen in een persoonlijke schriftelijke getuigenverklaring en/of
- een computer ter beschikking heeft/hebben gesteld om die verklaring(en) op te stellen;
5.
[getuige 2] en/of [getuige 3] in of omstreeks 10 maart 2005 te Rotterdam ter terechtzitting van de civiele rechter als getuige(n) in de zaak tegen en/of [benadeelde partij 1], nadat zij/hij in handen van mr. I.C. de Kwant, rechter, op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte had(den) afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven- heeft/hebben verklaard,
- dat [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 1] getuige(n) was/waren geweest van een op 17 september 2001 plaatsgevonden kop/staart aanrijding te Rotterdam tussen de auto van [medeverdachte] en een rode auto, terwijl op dat moment [verdachte] als inzittende in die blauwe Nissan Vanette aanwezig was,
welk feit zij, verdachte, in of omstreeks de periode van januari 2005 tot 10 maart 2005, in elk geval de periode van 18 september 2001 tot en met 10 maart 2005, te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding, althans door het verschaffen van gelegenheid, inlichtingen of middelen, bestaande deze opzettelijke uitlokking hierin, dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
- die [getuige 2] en/of [getuige 3] informatie heeft/hebben gegeven
ooover die op 17 september 2001 te Rotterdam
plaatsgevonden hebbende aanrijding, waarbij zij,
vverdachte, als inzittende/passagier en/of slachtoffer
in de aangereden auto aanwezig zou zijn geweest en/of
- van die [getuige 2] en/of [getuige 3] heeft/hebben gevraagd deze
informatie in een persoonlijke getuigenverklaring
mondeling weer te geven op een zitting van voornoemde
civiele rechter en hen/haar daartoe heeft/hebben
opgeroepen/doen oproepen en/of
- die [getuige 2] en/of [getuige 3] heeft/hebben gezegd dat zij niet
meer terug kon(den) en/of niet anders kon(den) dan op
die zitting van 10 maart 2005 te blijven volhouden wat
ze eerder schriftelijk hadden verklaard, namelijk dat
zij die aanrijding hadden gezien en dat [verdachte] bij de aanrijding betrokken was.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek ingediend tot het doen horen van [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6] en [ als getuigen, voor het geval het hof zou overwegen te komen tot een bewezenverklaring van een of meer van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, op gronden zoals overwogen in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met betrekking tot de getuige [getuige 7] overweegt het hof dat, gezien de aan het voorwaardelijk verzoek gegeven [getuige 2]vering, de nadere ondervraging van deze getuige voor de verdediging uitsluitend van belang zou kunnen zijn met het oog op de vaststelling of de verdachte inzittende is geweest van de door de medeverdachte [medeverdachte] bestuurde auto. Gelet op de bewezenverklaring is het hof derhalve van oordeel dat de aan het verzoek verbonden voorwaarde moet worden geacht niet te zijn vervuld. Om die reden zal het verzoek niet worden toegewezen.
Het hof wijst het verzoek tot het doen horen van de getuige [getuige 4] als niet noodzakelijk af, gelet op het gegeven dat [getuige 4] reeds eerder in tegenwoordigheid van de verdediging is gehoord en het verzoek in het licht daarvan thans onvoldoende is onderbouwd.
Het verzoek tot het doen horen van [getuige 5] en [getuige 6] als getuige wordt eveneens afgewezen. Een verzoek van gelijke strekking is reeds ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2009 ingediend en afgewezen. Naar het oordeel van het hof zijn er geen omstandigheden naar voren gebracht waaruit de noodzaak tot het doen horen van deze getuigen thans zou moeten volgen. De aangevoerde omstandigheden zijn immers niet anders dan die welke in 2009 reeds zijn verworpen. Derhalve komt het hof niet tot een andere beslissing op dit verzoek dan in 2009.
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechter in eerste aanleg, op grond van de stelling dat –kort samengevat- de politierechter te Rotterdam die in eerste aanleg de zaak behandelde niet onpartijdig moet worden geacht.
De verdediging heeft daartoe allereerst aangevoerd –zakelijk weergegeven- dat deze politierechter eerder beslissingen had genomen in zaken van verdachtes medeverdachten en een verzoek van de verdediging om zich –gelet op die omstandigheid - te verschonen, niet heeft ingewilligd.
Voorts heeft de verdediging uiteen gezet dat deze politierechter een vaste rechter is in “de Rotterdamse strafkamer” en dat de verschoningskamer van de rechtbank Rotterdam een verzoek van de meervoudige strafkamer van die rechtbank, bij wie de zaak was aangebracht van de als medeverdachte in dezelfde zaak gedagvaarde voormalig raadsman van de verdachte, heeft gehonoreerd, welk verschoningsverzoek berustte op de volgende overweging:
“Op 28 oktober 2005 werd op initiatief van de Rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen een aantal personen, omdat zij in een civiele zaak mogelijk in strijd met de waarheid hebben verklaard. Deze personen zijn inmiddels ook door de rechtbank veroordeeld voor onder meer meineed en/of poging tot oplichting. Uit dat strafrechtelijk onderzoek is de verdachte, een (…) advocaat, in de onderhavige zaak naar voren gekomen en heeft een collega-rechter van de sector civiel in deze rechtbank als getuige in zijn strafzaak een belastende verklaring afgelegd.”
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Terugwijzing op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering dient, gelet op de vaste rechtspraak van de Hoge Raad, naast de in dat artikel genoemde gevallen ook plaats te vinden wanneer zich een zodanig gebrek heeft voorgedaan in de samenstelling van het gerecht dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige instantie als bedoeld in het eerste lid van artikel 6 van het EVRM.
Tegen de achtergrond hiervan neemt het hof bij de beoordeling van het verweer als uitgangspunt dat bij de vraag of van een gebrek aan onpartijdigheid sprake is vooropstaat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
Een uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de politierechter daadwerkelijk een vooringenomenheid jegens de verdachte koesterde is gesteld noch gebleken.
Ten aanzien van de vraag of bij de verdachte dienaangaande een objectief gerechtvaardigde vrees bestond, overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof maakt de enkele omstandigheid, dat de politierechter die de strafzaak tegen de verdachte in eerste aanleg berechtte, voorafgaand aan haar vonnis in deze zaak reeds door de verdediging niet nader omschreven beslissingen had genomen in de zaken van –zoals uit het betoog van de verdediging zou kunnen worden afgeleid- [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], niet dat het hiervoor in overweging genomen rechtsvermoeden wordt weerlegd.
Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat de politierechter de suggestie van de verdediging om zich te verschonen niet heeft gevolgd, ook al nam de motivering die de politierechter daaraan verbond de bij de verdediging gerezen onrust over haar onpartijdigheid kennelijk niet weg. Of de rechterlijke onpartijdigheid is geschaad dient immers te worden beoordeeld op grond van objectief vast te stellen feiten en omstandigheden.
Ook de omstandigheid dat –zo wil het hof het betoog van de verdediging begrijpen- de strafzaak tegen de verdachte deels zijn grondslag heeft in een door een lid van hetzelfde gerecht als de politierechter ambtshalve opgevatte verdenking van meineed tegen de verdachte en een of meer van haar medeverdachten, brengt op zichzelf beschouwd noch in verband met de overige omstandigheden van het geval mee dat de politierechter niet onpartijdig moet worden geacht. Rechterlijke onpartijdigheid is immers een eigenschap van de rechter persoonlijk en gedragingen van een andere rechter, doen, ook wanneer beide rechters van hetzelfde gerecht lid zijn, aan het vermoeden van onpartijdigheid van de rechter (buiten het geval als bedoeld in artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering) niet af.
De gestelde honorering van het verschoningsverzoek van een Rotterdamse strafkamer kan niet tot een ander oordeel leiden. Bij verschoning ligt het initiatief immers bij de rechter die een daartoe strekkend verzoek indient. Een dergelijke aanwijzing voor een omstandigheid op grond waarvan het vermoeden van rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen worden geacht te zijn weerlegd, ontbreekt in de onderhavige zaak. Dat de verschoningskamer –volgens de door de verdediging geciteerde overweging- overwoog “er wel van uit” te gaan “dat de strafzaak niet zal worden behandeld door rechters die deel uitmaken van de rechtbank Rotterdam” leidt het hof –gezien hetgeen ten aanzien van onpartijdigheid als een de rechter persoonlijk betreffende eigenschap is overwogen- niet tot een ander oordeel over de stelling als zou de politierechter niet onpartijdig moeten worden geacht. Ook de omstandigheid dat de desbetreffende zaak vervolgens werd behandeld door een meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam, samengesteld uit rechters die niet in de rechtbank Rotterdam werkzaam zijn, leidt het hof niet tot een ander oordeel hierover.
Het standpunt van de verdediging wordt dan ook verworpen en het daarop berustende verzoek wordt afgewezen.
Het gaat bij de beoordeling van de tenlastelegging in de onderhavige zaak allereerst om de vraag of de verdachte als passagier in de auto van medeverdachte [medeverdachte] heeft gezeten toen deze werd aangereden door de auto van [getuige 7].
Het hof kan, mede gelet op de hierover door de getuigen [getuige 7] afgelegde verklaringen, niet als boven redelijke twijfel verheven uitsluiten dat de verdachte toen als passagier in de auto van medeverdachte [medeverdachte] heeft gezeten.
Dit betekent voor wat betreft het tenlastegelegde onder 1. dat de verweten valsheid niet kan worden bewezen voor zover het eerste gedachtenstreepje betreffende, zodat de verdachte daarvan partieel zal worden vrijgesproken.
Voor wat betreft het onder 2. tenlastegelegde brengt dit mee dat alle gedragingen die de verdachte als oplichtingshandeling zijn verweten niet kunnen worden bewezen, zodat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde integraal dient te worden vrijgesproken.
Ook voor wat betreft het onder 3. tenlastegelegde leidt een en ander tot partiële vrijspraak.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij omstreeks de periode van 17 november 2002 tot en met 30 september 2004 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, een schriftelijke getuige
nverklaring(met betrekking tot een aanrijding welke had plaatsgevonden op 17 september 2001 te Rotterdam ten behoeve van de verzekeringsmaatschappij [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - verklaard:
- dat zij, verdachte, op 17 september 2001 (kort na de aanrijding) was aangesproken door vrienden van ([medeverdachte]) die haar vroegen of ze ergens mee konden helpen, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
zij op 25 mei 2005 te Rotterdam ter terechtzitting van de civiele rechter, de dato 25 mei 2005, rolnummer 217299 / HA ZA 04-1494, als getuige in de zaak tegen [getuige 7] en [benadeelde partij 1], nadat zij in handen van mr. M.J.A.M. Ahsmann op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
- dat zij, verdachte, onderweg werd aangesproken door vier vrienden van haar zoon die verklaarden dat zij het ongeval hadden zien gebeuren en
- dat de getuigen zeker wisten dat zij, verdachte, in de auto zat;
4.
[getuige 2] en [getuige 3] in de periode van 15 november 2002 tot en met 15 november 2003, te Rotterdam, in elk geval in Nederland, schriftelijke getuige
nverklaringen met betrekking tot een aanrijding welke had plaatsgevonden op 17 september 2001 te Rotterdam, ten behoeve van de verzekeringsmaatschappij [benadeelde partij 1], - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk hebben opgemaakt,
immers hebben die [getuige 2] en [getuige 3]
(telkens
)valselijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - verklaard:
- dat [getuige 2] en [getuige 3] getuige waren geweest van een op
17 september 2001 plaatsgevonden kop/staart aanrijding te Rotterdam tussen de auto van [medeverdachte] en een rode auto, terwijl op dat moment [verdachte] als inzittende in de auto van die [medeverdachte] aanwezig was, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
welk feit zij, verdachte, in de periode van 18 september 2001 tot en met 10 maart 2005, te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft uitgelokt door inlichtingen of middelen, bestaande deze opzettelijke uitlokking hierin, dat zij, verdachte, en haar mededader
- die [getuige 2] en [getuige 3] informatie hebben gegeven over een op 17 september 2001 te Rotterdam plaatsgevonden hebbende aanrijding waarbij zij, verdachte, als inzittende en slachtoffer in de aangereden auto aanwezig zou zijn geweest en
- van die [getuige 2] en [getuige 3] hebben gevraagd deze informatie (als zijnde de waarheid) op te nemen in een persoonlijke schriftelijke getuigenverklaring;
5.
[getuige 2] en [getuige 3] op 10 maart 2005 te Rotterdam ter terechtzitting van de civiele rechter als getuigen in de zaak tegen [getuige 7] en [benadeelde partij 1], nadat zij in handen van mr. I.C. de Kwant, rechter, op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte hadden afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven-hebben verklaard,
- dat [getuige 2] getuige 3] getuige waren geweest van een op 17 september 2001 plaatsgevonden kop/staart aanrijding te Rotterdam tussen de auto van [medeverdachte] en een rode auto, terwijl op dat moment [verdachte] als inzittende in die blauwe Nissan Vanette aanwezig was,
welk feit zij, verdachte, in de periode van januari 2005 tot 10 maart 2005, te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft uitgelokt door misleiding, bestaande deze opzettelijke uitlokking hierin, dat zij, verdachte, en haar mededader
- van die [getuige 2] en [getuige 3] hebben gevraagd
ininformatie in een persoonlijke getuigenverklaring
mondeling weer te geven op een zitting van voornoemde
civiele rechter en hen daartoe hebben
opgeroepen/doen oproepen en
- die [getuige 2] en [getuige 3] hebben gezegd dat zij niet
meer terug konden en niet anders konden dan op
die zitting van 10 maart 2005 te blijven volhouden wat
ze eerder schriftelijk hadden verklaard, namelijk dat
zij die aanrijding hadden gezien en dat [verdachte]-
bij de aanrijding betrokken was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op: