ECLI:NL:GHDHA:2013:3991

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
200.109.791/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Van Leuven
  • Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeisbaarheid van vordering tot overbedeling en deurwaarderskosten in echtscheidingskwestie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de opeisbaarheid van een vordering tot overbedeling en de gemaakte deurwaarderskosten. De vrouw, appellante, is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat zij de door de man betaalde deurwaarderskosten, vermeerderd met wettelijke rente, moet vergoeden. De man, geïntimeerde, heeft deze kosten gemaakt om zijn vordering wegens overbedeling van de vrouw ter zake van de voormalige echtelijke woning te verhalen. De vrouw stelt dat de vordering niet opeisbaar was omdat hun dochter op 15 augustus 2009 nog bij haar woonde. De man heeft echter bewijs geleverd dat de dochter op die datum al in een andere gemeente was ingeschreven, waardoor de vordering opeisbaar werd op 15 augustus 2010.

Het hof overweegt dat de man de vrouw tijdig heeft gewaarschuwd voor de inning van de vordering via een deurwaarder. De vrouw heeft in hoger beroep gesteld dat zij verweer heeft gevoerd bij de deurwaarder, maar dit wordt door de man betwist. Het hof oordeelt dat de vrouw de hoogte van de deurwaarderskosten niet heeft betwist en dat de man recht heeft op vergoeding van deze kosten op basis van artikel 6:96 BW. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij de vrouw is veroordeeld tot betaling van € 8.741,30, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen op 8 oktober 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.109.791/01
Zaak-rolnummer Rechtbank : 390565/HA ZA 11-2078

arrest van 8 oktober 2013

inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. drs. M.T. Dijkstra te Vlaardingen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.J.W. Schuijlenburg te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg.

Het verdere verloop van het geding

Voor het verloop van het geding in hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 11 september 2012 waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd en naar het proces-verbaal van de naar aanleiding van voormeld tussenarrest gehouden comparitie van partijen.
De man heeft op 7 mei 2013 een memorie van antwoord genomen.
De man heeft zijn procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

Verdere beoordeling van het hoger beroep

1.
Nu partijen ter comparitie niet tot overeenstemming zijn gekomen, zal het hof de zaak beoordelen. Het hof zal de grieven hierbij gezamenlijk bespreken.
2.
De vrouw vordert het bestreden vonnis te vernietigen wat betreft het door de vrouw aan de man te betalen bedrag van € 8.741,30, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 8 november 2011 tot de dag van de volledige betaling.
3.
De man concludeert bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te bekrachtigen.

Het geschil

4.
De vrouw is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat zij door de man betaalde deurwaarderskosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 8 november 2011 tot de dag van volledige betaling aan hem moet vergoeden. De man heeft deze kosten gemaakt om zijn vordering wegens overbedeling van de vrouw ter zake van de voormalige echtelijke woning op haar te kunnen verhalen.
5.
De vrouw is van mening dat de vordering van de man niet opeisbaar was omdat de dochter van partijen op 15 augustus 2009 nog bij haar thuis woonde. Zij heeft dit ook persoonlijk op het deurwaarderskantoor gemeld. Uiteindelijk heeft de vrouw de vordering door middel van geleend geld toch maar betaald omdat zij ziek was en van het gedoe af wilde zijn. De vrouw verwijt de man dat hij nooit bereid is geweest tot een minnelijke schikking, ondanks haar ziekte en ondanks de nihilstelling van de partneralimentatie. De man had partijen veel kosten en moeite kunnen besparen door met de inning van de vordering nog even te wachten conform de eveneens in het echtscheidingsconvenant opgenomen afspraak dat het overbedelingsbedrag uiterlijk acht jaar na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand door de vrouw aan de man betaald zou worden.
6.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

Opeisbaarheid

7.
Het hof overweegt als volgt. Artikel 3 sub f van het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant houdt - voor zover hier van belang - in dat het bedrag uit overbedeling opeisbaar wordt een jaar na het moment dat een van de kinderen van partijen op zichzelf gaat wonen. Dit artikel vormt een uitzondering op de hierboven vermelde algemene afspraak in het convenant dat het overbedelingsbedrag uiterlijk acht jaar na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking door de vrouw aan de man moet worden voldaan.
8.
Uit de door de man in het geding gebrachte uittreksels van de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat de dochter op 15 augustus 2009 is ingeschreven in de gemeente [A] en op 21 december 2009 in de gemeente[B]. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat de dochter op 15 augustus 2009 nog bij haar in[woonplaats] woonde en dat die dochter slechts haar gegevens aan een vriend ter beschikking had gesteld die zich niet op eigen naam kon inschrijven in [A], maar zij heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Ook heeft zij daarvan geen bewijs aangeboden. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de dochter op 15 augustus 2009 niet meer bij de vrouw woonde, zodat op grond van het convenant de vordering van de man een jaar nadien, ofwel op 15 augustus 2010, opeisbaar is geworden.

Deurwaarderskosten

9.
Voorts overweegt het hof dat de man de vrouw tijdig heeft gewaarschuwd dat hij bij uitblijven van betaling zou overgaan tot inning via een deurwaarder. Toen betaling achterwege bleef, stond het de man vrij daadwerkelijk de deurwaarder in te schakelen teneinde zijn vordering te innen, waarmee hij overigens nog enige tijd heeft gewacht. De vrouw heeft vervolgens eerst in het hoger beroep gesteld dat zij ook bij de deurwaarder verweer heeft gevoerd, hetgeen door de man nadrukkelijk wordt betwist. Het hof acht niet relevant dat de vrouw verweer bij de deurwaarder heeft gevoerd. Dat de vrouw in die periode, zoals zij stelt, ziek of herstellende van ziekte was en in moeilijke financiële omstandigheden verkeerde, wordt door de man betwist. Hij wijst erop dat de vrouw de in het convenant vastgelegde afspraken kende en de vordering uiteindelijk ook heeft voldaan. Voor zover de vrouw bedoelt een beroep te doen op de beginselen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen gewezen echtgenoten mede bepalen, leidt dat naar het oordeel van het hof - ook getoetst aan die maatstaven - niet ertoe dat de man onder de gegeven omstandigheden nog langer van zijn recht op nakoming van de gemaakte afspraken zou hebben moeten afzien.
10.
De vrouw heeft de hoogte van de deurwaarderskosten niet betwist.
11.
Het hof is derhalve van oordeel dat de man op grond van artikel 6:96 BW recht heeft op vergoeding door de vrouw van de door hem gemaakte deurwaarderskosten ten bedrage van € 8.741,30 te vermeerderen met de wettelijk rente, zoals door de rechtbank is bepaald. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden bekrachtigd.
12.
Nu de onderhavige zaak van familierechtelijke aard is, zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Geen van partijen heeft een proceskostenveroordeling gevorderd.
13.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam op 11 april 2012 tussen partijen gewezen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Husson, Van Leuven en Stollenwerck, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2013 in aanwezigheid van de griffier.
Wegens afwezigheid van de voorzitter en de oudste raadsheer getekend door mr. Stollenwerck.