ECLI:NL:GHDHA:2013:3997

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
200.091.514
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Kamminga
  • J. van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een nalatenschap met betrekking tot beneficiaire en zuivere aanvaarding, boedelbeschrijving en legaat

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, gaat het om de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw [erflaatster], die in november 2000 is overleden. De appellanten, bestaande uit [broer 1], [broer 2], [zuster 1] en De Stichting [naam 1], hebben hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2009 en 6 april 2011. De kern van het geschil betreft de vraag of de geïntimeerden, [zuster 2] en [zuster 3], de nalatenschap zuiver hebben aanvaard, terwijl de rechtbank eerder oordeelde dat zij beneficiair hebben aanvaard. De appellanten hebben 26 grieven geformuleerd, maar het hof oordeelt dat zij onvoldoende toelichting hebben gegeven op hun vorderingen, waardoor deze worden afgewezen.

Het hof stelt vast dat de afwikkeling van de nalatenschap al bijna 13 jaar aan de gang is en dat er nog geen boedelbeschrijving is gemaakt. De appellanten hebben in hun memorie van grieven gesteld dat er wel een boedelbeschrijving is, maar het hof oordeelt dat de aangifte voor het recht van successie niet kan worden aangemerkt als een boedelbeschrijving. Het hof bevestigt de noodzaak van een boedelnotaris voor het opstellen van de notariële boedelbeschrijving en beveelt de betrokkenen om volledig mee te werken aan deze afwikkeling.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de waarde van de onroerende zaken die tot de nalatenschap behoren en de kosten die ten laste van de boedel moeten komen. Het hof oordeelt dat de rechtbank de juiste waarderingsmaatstaf heeft gehanteerd en dat de kosten die appellanten hebben gemaakt niet ten laste van de boedel mogen worden gebracht. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de eerdere vonnissen van de rechtbank en veroordeelt de appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF Den Haag

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.091.514
Zaak-rolnummer Rechtbank : 242574 / HA ZA 05-2061
arrest van 16 juli 2013
inzake
[broer 1]
wonende te [woonplaats],
en
[broer 2],
wonende te [woonplaats],
en
[zuster 1],
wonende te [woonplaats],
en
De Stichting [naam 1],
statutair gevestigd te [woonplaats]
appellanten,
advocaat: mr. R. J. H. Kijne te Rotterdam,
tegen
[zuster 2],
wonende te [woonplaats],
en
[zuster 3],
wonende [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. drs. Y.M.M. Ooykaas te Rotterdam.

1.Het geding

Bij exploot van 30 juni 2011 zijn appellanten in hoger beroep gekomen tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2009 en 6 april 2011 tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven hebben appellanten 26 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden de grieven bestreden.
Op 15 maart 2013 is de zaak bepleit namens appellanten door mr. R. J. H. Kijne en namens geïntimeerden door mr. Y. M. M. Ooykaas.
De partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Door appellanten is gevorderd, dat het dit hof behage bij arrest, de vonnissen van de rechtbank te Rotterdam van 18 november 2009 en 6 april 2011 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie:
dat het den Hove behage oorspronkelijk eiseressen in hun vordering niet-ontvankelijk te verklaren althans te ontzeggen;
in reconventie
dat het den Hove behage bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht, dat [zuster 2] en[zuster 3] ieder voor zich de nalatenschap zuiver hebben aanvaard;
de omvang van de nalatenschap vast te stellen conform de successiememorie van notaris Veldhuis;
de omvang van de vruchten van de nalatenschap vast te stellen conform de rekening en verantwoording door [broer 1];
geïntimeerden te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het ten deze te wijzen arrest medewerking te verlenen aan het passeren van de notariële akte houdende afgifte van het legaat zoals omschreven onder II van het testament van 15 juli 1998 door levering van de registergoederen met de kadastrale omschrijving gemeente [plaatsnaam] nummers[kadastraal nummer] aan appellant sub 1 met de bepalingen dat indien één of beide geïntimeerden niet verschijnen, of verschenen zijnde weigeren hun medewerking te verlenen het arrest dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm gemaakte akte en voorts te bepalen dat het arrest in de plaats van genoemde leveringsakte zal treden.
2. Het hof leest de grieven in samenhang met hetgeen wordt gevorderd. Indien een grief geen samenhang heeft met hetgeen wordt gevorderd bespreekt het hof die grief niet. Op sommige grieven is door appellanten geen enkele toelichting gegeven. De onderhavige procesdossiers omvatten vele duizenden pagina`s. Een goede procesorde brengt in een dergelijk geval met zich mede dat op een inzichtelijke wijze wordt geprocedeerd en de rechtsvragen voor de rechter en de wederpartij helder zijn geformuleerd. Indien dat niet het geval is komt dat voor rekening en risico van de betreffende procespartij.
3. Het onderhavige geschil betreft de afwikkeling van de nalatenschap van mevr. [erflaatster], de moeder van partijen die op[in] november 2000 is overleden. Partijen zijn bijna 13 jaar doende om de boedel van erflaatster af te wikkelen. Van alle betrokkenen mag worden verlangd dat zij komen tot een afwikkeling van de boedel van erflaatster.
Beneficiaire aanvaarding
4. In het bestreden vonnis van 18 november 2009 is door de rechtbank in rechtsoverweging 2.4 overwogen dat [alle broers en zusters] op 22 december 2000 de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard.
5. In het petitum van de appeldagvaarding vorderen appellanten te verklaren voor recht dat geïntimeerden de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. In de memorie van grieven hebben appellanten geen grief gericht tegen de overweging van de rechtbank dat geïntimeerden de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard. In de gehele memorie van grieven hebben appellanten geen nadere toelichting gegeven op hun vordering. Nu enige toelichting op de vordering ontbreekt, dient de vordering van appellanten te worden afgewezen.
Grief I en II. Boedelbeschrijving
6. In de inleidende dagvaarding in eerste aanleg hebben geïntimeerden gesteld dat er nog geen boedelbeschrijving is gemaakt. In de betreffende dagvaarding hebben appellanten eveneens verzocht om een vereffenaar te benoemen conform art 4:203 BW.
7. In hun eerste grief stellen appellanten dat er al een boedelbeschrijving is. Appellanten verwijzen naar de aangifte voor het recht van successie die is opgesteld door notaris
mr. J. H. Veldhuis. Appellanten zijn van mening dat er geen rechtsgrond aanwezig is voor het benoemen van een boedelnotaris.
8. Geïntimeerden hebben in hun memorie van antwoord gesteld dat een successieaangifte een document is dat bestemd is voor de belastingdienst ter bepaling van de hoogte van successierecht. De aard van de aangifte voor het successierecht wijkt dan ook sterk af van de boedelbeschrijving.
9. Het hof overweegt als volgt. Gezien het feit dat de nalatenschap van erflaatster is opengevallen voor 1 januari 2003 wordt de afwikkeling daarvan in beginsel bepaald door het erfrecht van voor 1 januari 2003. Uit de processtukken van partijen volgt dat zij voor wat betreft de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster uitgaan van het erfrecht van na 1 januari 2003. Nu beide partijen van het huidige erfrecht uitgaan met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap zal het hof hierbij aansluiten tenzij er sprake is van strijd met een dwingendrechtelijke bepaling van het voormalige erfrecht.
10. Naar het oordeel van het hof kan een aangifte voor het recht van successie niet aangemerkt worden als een boedelbeschrijving. De aangifte voor het recht van successie is ingericht voor fiscale doeleinden. Gezien het feit dat er sprake is van een beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap en partijen niet eenstemmig zijn met betrekking tot de vorm van de boedelbeschrijving dient deze te geschieden in de notariële vorm. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank partijen terecht veroordeeld om binnen vier weken na dagtekening van het vonnis zich te wenden tot de boedelnotaris en hen te gebieden om hun medewerking te verlenen aan het opstellen van de boedelbeschrijving. De grieven 1 en 2 –welke zich richt tegen de benoeming van een boedelnotaris, treffen geen doel.
Grief III. Afgifte legaat
10. In punt 4 van de appeldagvaarding vorderen appellanten de afgifte van een legaat zijnde de onroerende zaken [plaatsnaam] nummers [kadastraal nummer].
11. In grief 3 gaan appellanten nader in op de waarde van de onroerende zaken. De waarde van alle onder de nalatenschap vallende onroerende zaken bedraagt volgens appellanten
€ 242.780,-. Appellanten verwijzen naar het taxatierapport van 7 juli 2008.
In het taxatierapport is vermeld dat geen rekening is gehouden met bodemverontreiniging.
12. Appellanten stellen dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat voor de bepaling van de waarde van het onroerend goed uitgegaan dient te worden van de waarderingsgrondslag onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik zoals vastgesteld in de brief van de heer ing. [naam 2], waarbij wordt uitgegaan van de meest voor de hand liggende herontwikkeling tot woningbouw waarbij rekening is gehouden met de wens tot behoud van de bestaande lintbebouwing.
13. Geïntimeerden hebben hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
14. Het hof overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van 18 oktober 2006 volgt dat partijen zich zullen neerleggen bij de uitgebrachte offertes en de resultaten van het onderzoek en taxatie. In het procesdossier heeft het hof aangetroffen een taxatierapport van ing[naam 2]. Uit dit rapport volgt dat is gewaardeerd, gemeente [plaatsnaam] [kadastraal nummer], [plaatsnaam][kadastraal nummer], [plaatsnaam][kadastraal nummer]. Uit dit taxatierapport volgt eveneens dat de waarde van de onroerende zaken is:
onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik, bij herontwikkeling tot woningbouw € 2.130.000,-;
onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik, bij herontwikkeling tot bedrijfsterrein € 1.940.000,-.
In het taxatierapport is expliciet vermeld dat geen rekening is gehouden met bodemverontreiniging.
15. Uit het bestreden vonnis van 6 april 2011 (zie rechtsoverweging 3.1.3) volgt dat de rechtbank in het kader van de waardering is uitgegaan van onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik zoals vastgesteld in de brief van de heer ing. [naam 2], waarbij wordt uitgegaan van de meest voor de hand liggende herontwikkeling tot woningbouw waarbij rekening is gehouden met de wens tot behoud van de bestaande lintbebouwing.
16. De rechtsrelatie tussen deelgenoten in een onverdeelde boedel wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Het hof acht het redelijk en billijk dat bij waardering wordt uitgegaan van de door de rechtbank vastgestelde maatstaf. Op bladzijde 11 van het taxatierapport is vermeld: “Het beoordeelde object is door erflaatster grotendeels verhuurd aan haar zonen die de onroerende zaken grotendeels onderverhuren. Ondanks verzoeken hiertoe hebben huurders annex onderverhuurders middels hun advocaat mr. J. H. Beek, d.d. 29 april 2008 aangegeven in het kader van deze taxaties geen inzicht te willen verschaffen in de door hen gesloten onderhuurovereenkomsten”. Nu appellanten niet hun medewerking hebben gegeven aan het verschaffen van inzicht in de huurinkomsten die voortvloeien uit de onroerende zaken en zij het zelf in de hand hebben op welke wijze het onroerend goed wordt geëxploiteerd is de waardering van de onroerende zaken vrij van huur redelijk en billijk. Op deze waarde moet dan in mindering worden gebracht de kosten van sanering, rekening houdend met subsidies. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank een juiste waarderingsmaatstaf genomen.
17. In het petitum vorderen appellanten alleen afgifte van het legaat. Appellanten stellen niet tegen welk bedrag het legaat moet worden afgegeven. Indien appellanten slechts € 242.780,- wensen te betalen voor de afgifte van het legaat dient de vordering te worden afgewezen.
Grieven IV, V, VI
18. Gezien de vordering van appellanten in appel hebben deze grieven geen enkele betekenis. Aan de grieven is in het petitum geen gevolg verbonden.
Grief VII-X. Kosten die ten laste van de boedel moeten komen
19. In de grieven VII tot en met X stellen appellanten dat een aantal kosten ten onrechte niet ten laste van de boedel zijn gebracht.
20. Het betreft hier de navolgende posten:
WOZ- gebruikersdeel van de woning aan de [adres]. Deze woning is niet verhuurd en geen der erfgenamen woont op dat adres;
de bedrijfsverzekering, deze is door erflaatster afgesloten;
de kosten van mr. J. H. Beek, de advocaat van appellanten;
de kosten van de reparatie van de videorecorder. De opdracht tot reparatie is gegeven door erflaatster.
21. Geïntimeerden hebben de posten van appellanten gemotiveerd weersproken:
appellanten staan nog altijd op het adres ingeschreven en dienen het gebruikersdeel van de WOZ voldoen;
de polis is via Oberon op naam gesteld van [broer 1];
de werkzaamheden van mr. Beek zijn niet in opdracht van de overige erven gedaan;
met betrekking tot de kosten van de videorecorder hebben appellanten geen overleg gehad.
22. Het hof overweegt als volgt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de hiervoor vermelde posten niet ten laste van de boedel mogen worden gebracht. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over.
Grief XI
23. Op grief XI hebben appellanten geen enkele toelichting gegeven. Het hof bespreekt de grief niet.
Grief XII-XIX. Nader onderzoek terzake andere verrekenposten
24. In rechtsoverweging 4.5 van het bestreden vonnis van 6 april 2011 heeft de rechtbank overwogen dat met betrekking tot alle kosten die zonder overleg met dan wel toestemming van de overige erven zijn gemaakt en waaruit niet duidelijk is of deze kosten op grond van artikel 4:198 BW tot de noodzakelijke kosten voor behoud van het onroerend goed gerekend kunnen worden, een nader onderzoek dient te worden ingesteld. In rechtsoverweging 4.6 overweegt de rechtbank dat alle overige kosten zoals belastingen, ENECO enz. nader dienen te worden onderbouwd.
25. Appellanten zijn het met deze overwegingen niet eens. In hun toelichting stellen zij dat de uitgaven betrekking hebben op gemeentelijke heffingen, rioolrecht, assurantie en waterschapslasten en dat deze noodzakelijk zijn. Hetzelfde geld voor de kosten van sanering. Een nader onderzoek is niet mogelijk en geheel overbodig. De facturen zijn in eerste aanleg overgelegd.
26. Geïntimeerden hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
27. Het hof overweegt als volgt. Appellanten verbinden in hun petitum geen conclusie aan hetgeen zij in hun grief hebben gesteld. Appellanten vragen niet om een verklaring voor recht dat de kosten als noodzakelijke kosten van beheer moeten worden aangemerkt. Voorts vorderen appellanten niet dat de kosten als boedelkosten moeten worden aangemerkt. Bovendien is de toelichting op de facturen onvoldoende specifiek om daarover een oordeel te kunnen geven. De grief behoeft geen verdere bespreking.
Grief XX. Rente 7%
28. Appellanten zijn het er niet mee eens dat [broer 1] met betrekking tot de lening een rentepercentage dient te vergoeden van 7%. Appellanten zijn van mening dat de rente marktconform dient te zijn. Zij wensen uit te gaan van een rente percentage van 4%.
29. Geïntimeerde zijn van mening dat een percentage van 7% redelijk is aangezien een dergelijk percentage gelijk is aan een eerdere leningsovereenkomst.
30. Het hof overweegt als volgt. Het hof is het eens met hetgeen de rechtbank ter zake het rente percentage heeft overwogen en neemt de gronden van de rechtbank over.
Grief XXI
31. Deze grief behoeft geen verdere bespreking. Het hof verwijst naar hetgeen zij heeft overwogen in de rechtsoverwegingen met betrekking tot afgifte legaat.
Grief XXII. De vergoeding
32. Het hof begrijpt uit de toelichting op de grief dat appellanten het er niet mee eens zijn dat zij geen vergoeding krijgen voor het beheer van de nalatenschap. In de visie van appellanten is er geen sprake van wanbeheer.
33. Door geïntimeerden is verweer gevoerd. Zij hebben onder meer gesteld dat het er alle schijn van heeft dat appellanten zichzelf hebben getracht te bevoordelen bij de afwikkeling van de boedel en dat een evenwichtige afwikkeling gericht op de belangenbehartiging van alle erven nimmer hun doel is geweest. Er kan van enige vergoeding dan ook geen sprake zijn.
34. Het hof overweegt als volgt. Wederom verbinden appellanten in hun petitum geen gevolg aan hetgeen zij in de grief hebben gesteld. Zij vragen niet om een vergoeding vast te stellen. Uit de stukken kan het hof niet vaststellen wat de hoogte van de vergoeding in de visie van appellanten dient te zijn. De grief behoefte geen verdere bespreking meer.
Grief XXIII
35. Deze grief heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen verdere bespreking.
Grief XXIV. De stichting
36. In de toelichting op grief 24 vordert de stichting dat alsnog de tegen haar gerichte vorderingen worden afgewezen met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties.
37. Geïntimeerden hebben verweer gevoerd.
38. Het hof overweegt als volgt. Hetgeen appellanten in de toelichting vorderen komt niet terug in het petitum van de appeldagvaarding. De rechtbank heeft op bladzijde 10 van het tussenvonnis van 18 november 2009 beslist: “De rechtbank is van oordeel dat de stichting ten onrechte in deze procedure is betrokken. De rechtbank zal de stichting derhalve in deze procedure buiten beschouwing laten.” Het betreft hier een eindbeslissing in een tussenvonnis. In het eindvonnis heeft de rechtbank in het dictum gesteld:” wijst af al hetgeen meer of anders is gevorderd”. Hiermee heeft de rechtbank expliciet aangegeven dat er geen vorderingen tegen de stichting zijn toegewezen. De grief treft geen doel.
Grief XXV. Inbreng geldlening
39. Appellanten zijn het er niet mee eens dat[broer 1] in de boedel dient in te brengen de geldlening tegen een rentevergoeding van 7% per jaar.
40. Geïntimeerden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Door geïntimeerden is onder meer gesteld: “[broer 1] miskend dat voor een lening van de boedel aan een van de erfgenamen de toestemming van alle erven nodig is. [broer 1] heeft zonder toestemming of overleg met de overige erven eenzijdig besloten om misbruik te maken van het feit dat hij de beschikking had over de gelden van de nalatenschap en om zichzelf een bepaald bedrag toe te delen.”
41. Het hof overweegt als volgt. Tijdens het pleidooi is door appellanten niet meer ingegaan op de stelling van geïntimeerden dat [broer 1] gelden heeft geleend die reeds tot de nalatenschap behoorden en waarvoor hij geen toestemming had van alle erven om deze gelden te lenen. Gezien deze feiten mag van [broer 1] worden verlangd dat hij de geleende gelden in de boedel inbrengt of terugbetaalt. De grief treft geen doel.
Grief XXVI. Benoeming boedel notaris
42. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis prof. mr. T. J. Mellema - Kranenburg, notaris te Rotterdam, benoemt tot boedelnotaris.
43. Appellanten zijn het niet eens met deze benoeming. Zij zijn van mening dat de rechtbank niet de bevoegdheid heeft tot het benoemen van een boedelnotaris. Voorts zijn zij van mening dat de opdracht aan de notaris te vaag is.
44. Geïntimeerden zijn van mening dat de rechtbank terecht een boedelnotaris heeft benoemd.
45. Het hof overweegt als volgt. Geen van de deelgenoten behoeft in een onverdeelde boedel te blijven. Uit de gewisselde stukken volgt dat erflaatster in november 2000 is overleden. Na ruim twaalf jaar is de boedel van erflaatster nog niet afgewikkeld. De nalatenschap is beneficiair aanvaard. De boedelnotaris is noodzakelijk voor het opstellen van de notariële boedelbeschrijving. De boedelnotaris is de meest aangewezen persoon om de boedelbeschrijving op te stellen. In casu was en is er een noodzaak van een boedelnotaris in het kader van de afwikkeling van deze nalatenschap.
46. Van alle betrokkenen mag in deze worden verlangd dat zij volledig meewerken met de boedelnotaris. De boedel dient te worden afgewikkeld. In het kader van de afwikkeling is het van belang dat partijen zich niet meer bezig houden met detailpunten zoals de reparatie van de videorecorder, maar overeenstemming weten te bereiken over de hoofdlijnen. Indien partijen geen overeenstemming weten te bereiken omtrent enig onderdeel geeft het hof partijen in overweging om dit bindend te laten beslissen door de boedelnotaris.
Kosten van het hoger beroep
47. Het hof is van oordeel dat appellanten de kosten van het hoger beroep nodeloos hebben gemaakt. Voorts is de wijze waarop appellanten procederen uitermate kostbaar voor geïntimeerden. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat er goede gronden aanwezig zijn om appellanten in de kosten van deze procedure te veroordelen. Gezien het feit dat het procesdossier uit vele duizenden pagina`s bestaat en er sprake is van een aanzienlijk belang gaat het hof voor de proceskosten uit van de hoogste categorie. Het hof wil hiermee duidelijk maken dat ook van appellanten kan worden verlangd dat zij mee gaan werken aan een constructieve afwikkeling van de nalatenschap.
Bekrachtiging
48. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dienen de bestreden vonnissen van 18 november 2009 en 6 april 2011 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen te worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het Hof:
bekrachtigt de vonnissen van 18 november 2009 en 6 april 2011 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen;
veroordeelt appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerden begroot als volgt:
  • vastrecht € 284
  • salaris advocaat € 9.633
verklaart dit arrest met betrekking tot de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Kamminga en van der Zanden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2013 in aanwezigheid van de griffier.