In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de waarde van twee woningen en een weiland, gelegen in Leidschendam-Voorburg, werd vastgesteld onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rechtbank had de waarde van de woningen vastgesteld op € 950.000 en € 870.000, en de waarde van het weiland op € 36.000. Belanghebbende, eigenaar van de woningen, was het niet eens met deze waarderingen en stelde dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen in de omgeving en andere omgevingsfactoren die de waarde negatief beïnvloedden. De Inspecteur verdedigde de vastgestelde waarden en stelde dat de rechtbank ten onrechte de waarden had verlaagd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 mei 2013 heeft belanghebbende zijn standpunt verder toegelicht en aanvullende documentatie overgelegd. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen in overweging genomen. Belanghebbende voerde aan dat de taxatierapporten die door de Inspecteur waren overgelegd niet bruikbaar waren, omdat de taxateur niet deskundig en niet onafhankelijk zou zijn. Het Hof oordeelde echter dat de Inspecteur niet had aangetoond dat de waarde van de woningen te hoog was vastgesteld en dat de rechtbank de waarden terecht had verlaagd.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de waarde van de woningen en het weiland niet te hoog was vastgesteld. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de waarde van de woningen en het weiland zoals vastgesteld door de rechtbank, in stand bleef. De uitspraak werd op 14 juni 2013 openbaar gemaakt, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.