In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de waarde van twee onroerende zaken is vastgesteld onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van de woningen aan [a-straat 1] en [b-straat 1] te [Z], betwist de vastgestelde waarden van respectievelijk € 300.000 en € 243.000 per 1 januari 2010. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de waarden niet te hoog waren vastgesteld, en belanghebbende is in hoger beroep gegaan om deze beslissing te herzien. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 maart 2013, waarbij de Inspecteur van de gemeente Den Haag aanwezig was, maar de belanghebbende niet. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de waarde van de woningen was gebaseerd op de koopprijs die belanghebbende had betaald en dat de Inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat de waarden niet te hoog waren vastgesteld. Belanghebbende voerde aan dat de Inspecteur rekening had moeten houden met de gedaalde huizenprijzen in de huidige crisis, maar het Hof oordeelde dat de door belanghebbende overgelegde gegevens niet relevant waren voor de waardepeildatum. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de waarde van de woningen correct was vastgesteld. De uitspraak werd op 22 april 2013 openbaar gemaakt, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.