ECLI:NL:GHDHA:2013:4077

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
BK-12/00335
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake taxatiekosten in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2012, betreffende de beschikking en aanslag in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rechtbank had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [a-straat 1] te [Q], vastgesteld op € 340.000 per 1 januari 2010, en had de bezwaren van belanghebbende tegen deze beschikking en aanslag niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking en aanslag, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur en droeg de Inspecteur op om een nieuwe beslissing te nemen.

In hoger beroep heeft belanghebbende de vergoeding van taxatiekosten gevorderd, die hij had gemaakt om zijn gelijk aan te tonen. De Inspecteur betwistte deze kosten en stelde dat de taxatierapporten niet hadden bijgedragen aan de beslissing van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat de door belanghebbende gestelde taxatiekosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de rapporten niet relevant waren voor de ontvankelijkheid van het bezwaar. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd op 22 april 2013 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-12/00335

Uitspraak van 22 april 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag,de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2012, nummer AWB 11/9074, betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Q] (hierna: de woning), vastgesteld op € 340.000 per 1 januari 2010. De beschikking geldt voor het kalenderjaar 2011.
1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning een aanslag in de onroerendezaakbelasting van de gemeente Den Haag naar een heffingsmaatstaf van € 340.000 opgelegd.
1.3. Het biljet waaruit van de beschikking en de aanslag blijkt, is gedagtekend 28 februari 2011.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift, gedagtekend 28 november 2011, vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de beschikking en de aanslag niet-ontvankelijk verklaard.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband hiermee is een griffierecht geheven van € 41. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de Inspecteur opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, de Inspecteur veroordeeld de proceskosten ten bedrage van € 15 aan belanghebbende te voldoen en de Inspecteur gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 maart 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van [A], voor wie belanghebbende als gemachtigde optreedt, in de zaak met nummer BK-12/00336.

Vaststaande feiten

3.1. Het bezwaarschrift tegen de beschikking en de aanslag, gedagtekend 28 februari 2011, is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Belanghebbende heeft ter zitting van de rechtbank aangevoerd dat hij eerder bezwaar heeft gemaakt dan het op 27 oktober 2011 bij de Inspecteur ingekomen reactieformulier waarmee hij nogmaals bezwaar tegen de waarde heeft gemaakt. De Inspecteur heeft ter zitting van de rechtbank het standpunt ingenomen dat een alsnog door hem ter zitting overgelegd stuk met dagtekening 4 maart 2011 als tijdig ingediend bezwaarschrift tegen de beschikking aangemerkt kan worden.
3.2. Belanghebbende heeft een taxatierapport overgelegd, gedateerd 20 november 2008 en opgemaakt door [B], en een aanvulling op een taxatierapport, opgemaakt op 21 januari 2010 door [C] van [D]. Belanghebbende heeft ter zake van deze taxaties een factuur overgelegd ten bedrage van € 595 respectievelijk van € 428,40.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In hoger beroep is tussen partijen uitsluitend in geschil of de Inspecteur de door belanghebbende gemaakte taxatiekosten dient te vergoeden, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de kosten van de taxatierapporten ten onrechte niet zijn meegenomen in het eindoordeel van de rechtbank. Hij is van mening dat hij deze kosten vergoed moet krijgen, omdat hij deze heeft moeten maken om zijn gelijk aan te tonen.
4.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de uitgaven voor de taxatierapporten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de rapporten niet hebben bijgedragen aan het oordeel van de rechtbank dat het bezwaar van belanghebbende alsnog ontvankelijk verklaard moet worden. Ten overvloede heeft hij opgemerkt dat de taxatierapporten zijn opgesteld in 2008 en 2010. Daarmee kan naar zijn mening onmogelijk sprake zijn van kosten die gemaakt zijn ten behoeve van het bezwaar of beroep tegen de onderhavige beschikking.
4.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop de standpunten steunen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot veroordeling van de Inspecteur in de taxatiekosten.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, omtrent het geschil het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
”(…)
2.
De rechtbank heeft gezien de verklaring van verweerder het beroep gegrond verklaard, onder vernietiging van het bestreden besluit, en de zaak terug verwezen naar verweerder teneinde een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
3.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten bestaande uit de door hem gemaakte reiskosten. Die kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 15 (kosten openbaar vervoer), zoals eiser heeft opgegeven. Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet gesteld noch gebleken.
(…)”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Met de Inspecteur is het Hof van oordeel dat de door belanghebbende gestelde taxatiekosten in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen, reeds omdat het taxatierapport en het aanvullende rapport niet hebben bijgedragen aan de beslissing van de rechtbank, inhoudende dat belanghebbende ontvankelijk wordt verklaard in zijn bezwaar en dat de zaak wordt teruggewezen naar de Inspecteur om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
7.2. Gelet daarop is het hoger beroep ongegrond en dient te worden beslist als hierna vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, M.C.M. van Dijk en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Sterkenburg. De beslissing is op 22 april 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.