In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2012, waarin de waarde van zijn woning aan de [a-straat 1] te [Q] is vastgesteld op € 262.000 per 1 januari 2010. De belanghebbende betwist deze waardering en stelt dat de waarde te hoog is vastgesteld. De Inspecteur van de gemeente Den Haag heeft de waarde onderbouwd met een taxatieverslag en vergelijkingsobjecten. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 maart 2013 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een lagere waarde van € 220.000 bepleit. De Inspecteur heeft de waarde verdedigd en gesteld dat de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. Het Hof heeft vastgesteld dat de waarde van de woning is bepaald op basis van de vergelijkingsmethode, waarbij rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
Het Hof oordeelt dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld. Het hoger beroep van belanghebbende wordt afgewezen en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.