In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en een boetebeschikking die zijn opgelegd aan belanghebbende, die houder is van een personenauto. De naheffingsaanslag van € 1.658 en een boete van 100% zijn opgelegd voor het tijdvak van 31 december 2010 tot en met 1 september 2011, omdat belanghebbende de geldigheid van het kentekenbewijs van zijn auto had geschorst. De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag en de boetebeschikking na bezwaar, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2013 werd vastgesteld dat de auto van belanghebbende op 10 juli 2011 om 16:03 uur was gesignaleerd op de A4, terwijl het kenteken geschorst was. De rechtbank had geoordeeld dat de Inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat de auto zich op de openbare weg bevond, en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het Hof bevestigde deze bevindingen, maar oordeelde dat de opgelegde boete van € 1.658 niet in verhouding stond tot de ernst van het verzuim. Het Hof verlaagde de boete naar € 100, terwijl de naheffingsaanslag in stand bleef.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor wat betreft de boetebeschikking, en de Inspecteur werd veroordeeld tot terugbetaling van de griffierechten aan belanghebbende. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 25 oktober 2013.