In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de reclamebelasting die aan belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, was opgelegd door de directeur Gemeentebelastingen Rotterdam. De belanghebbende had twee aanslagen in de reclamebelasting ontvangen voor het jaar 2010, welke door de inspecteur waren gehandhaafd na bezwaar. De rechtbank Rotterdam had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
De kern van het geschil betrof of de gele vlakken en andere reclame-uitingen op de panden van belanghebbende als openbare aankondigingen konden worden aangemerkt in de zin van de Verordening precario- en reclamebelasting 2010 van de gemeente Rotterdam. Het Hof oordeelde dat de inspecteur voldoende aannemelijk had gemaakt dat de zichtbare reclame-uitingen, waaronder de gele vlakken, als openbare aankondigingen moesten worden beschouwd. Het Hof stelde vast dat deze uitingen niet alleen dienden om de aandacht van het publiek te trekken, maar ook een directe verwijzing naar de opslagfunctie van het bedrijf vormden.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gele vlakken, in combinatie met andere reclame-uitingen, een tot het publiek gerichte mededeling vormden die gericht was op het trekken van aandacht voor de aangeboden diensten. De beslissing van de rechtbank werd als juist beoordeeld, en het Hof achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De belanghebbende werd in het ongelijk gesteld, en de aanslagen werden bevestigd.