ECLI:NL:GHDHA:2013:4576

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
200.127.676/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • K. Kamminga
  • A. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en lotsverbondenheid in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw verzoekt om een verhoging van de alimentatie die de man aan haar moet betalen. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin was bepaald dat de man vanaf 25 mei 2012 een alimentatie van € 119,- per maand aan de vrouw moet betalen. De vrouw verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en de alimentatie te verhogen naar € 500,- netto per maand. De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en stelt dat de lotsverbondenheid tussen partijen is verbroken door de gedragingen van de vrouw, waardoor hij niet langer alimentatie aan haar zou hoeven te betalen.

Het hof heeft de zaak op 10 oktober 2013 mondeling behandeld. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de man alimentatie aan de vrouw moest betalen, ondanks de geschonden vertrouwensband tussen partijen. Het hof oordeelt dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat de vrouw zich niet zodanig grievend heeft gedragen dat de man zijn onderhoudsplicht kan ontlopen. Het hof constateert dat er een sterk verstoorde verhouding tussen partijen is, maar dat dit niet leidt tot een verbreking van de lotsverbondenheid.

Bij de beoordeling van de draagkracht van de man houdt het hof rekening met zijn gemiddelde bedrijfsresultaat en de maandlasten die hij heeft. Het hof komt tot de conclusie dat de man niet in staat is om een hogere alimentatie te betalen dan door de rechtbank is vastgesteld. De bestreden beschikking wordt dan ook bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing van het hof is op 13 november 2013 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 november 2013
Zaaknummer : 200.127.676/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-7929
Zaaknummer rechtbank : C/11/98328
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht,
tegen
[de man],
wonende te[woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.J.C. de Waard te Zwijndrecht.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 24 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 februari 2013 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 17 juli 2013 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 26 augustus 2013 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 17 juli 2013 een V-formulier van 16 juli 2013 met bijlagen;
  • op 27 augustus 2013 een V-formulier van 26 augustus 2013 met bijlagen, op 28 augustus 2013 ingekomen als origineel met bijlagen;
  • op 30 september 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen, op 2 oktober 2013 ingekomen als origineel met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 24 september 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 10 oktober 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bepaald dat de man met ingang van 25 mei 2012 ten behoeve van de vrouw een alimentatie zal betalen van € 119,- per maand, voor wat de toekomstige termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen. De proceskosten zijn gecompenseerd zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt. Het meer of anders verzochte is afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1.
In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, hierna: (partner)alimentatie.
2.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de man aan haar te betalen alimentatie met ingang van 25 mei 2012 te bepalen op € 500,- netto per maand, althans een bijdrage vast te stellen als het hof vermeent te behoren, bij vooruitbetaling aan haar te voldoen, kosten rechtens.
3.
De man verzoekt primair de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar verzoeken af te wijzen.
Subsidiair verzoekt de man, uitsluitend indien het hof de derde grief van de vrouw gegrond zou verklaren, om op zijn draagkracht in mindering te brengen hetgeen hij in redelijkheid dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige stiefkinderen.
In incidenteel appel verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de lotsverbondenheid van partijen en de gevolgen daarvan en voor wat betreft de proceskostenveroordeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
te bepalen dat de lotsverbondenheid is komen te vervallen op grond waarvan de man niet gehouden is alimentatie aan de vrouw te voldoen, dan wel subsidiair te bepalen dat de lotsverbondenheid is afgenomen en het bedrag dat hij zou kunnen bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw te matigen.
Voorts verzoekt de man de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
4.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel appel, althans het appel af te wijzen, kosten rechtens.
Lotsverbondenheid
5.
Met betrekking tot de door het huwelijk ontstane verbreking van de lotsverbondenheid tussen partijen, als gevolg van de gedragingen door de vrouw, zoals door de man betoogd, is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat niet genoegzaam is komen vast te staan dat de vrouw zich zodanig grievend jegens de man heeft gedragen dat daardoor van de man geen plicht tot het verstrekken van levensonderhoud meer gevergd kan worden. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Het hof overweegt daartoe voorts nog dat de standpunten van partijen over elkaars gedragingen zeer ver uiteen liggen. Met name de overval op de woning van de man en de overtuiging van de man dat familie van de vrouw bij de overval betrokken is geweest en dat de dochter van partijen als tipgever heeft gefungeerd, heeft geleid tot een sterk verstoorde verhouding tussen partijen. Het hof constateert dat het vertrouwen door het gedrag van partijen over en weer in elkaar enorm is geschonden, echter het hof heeft niet kunnen vaststellen dat er in zodanige mate door of vanwege de vrouw zelf zodanige gedragingen hebben plaatsgevonden, dat op basis daarvan de lotsverbondenheid is verbroken en dat daardoor de plicht van de man tot het verstrekken van alimentatie aan de vrouw mogelijk zou kunnen zijn komen te vervallen. Ook van andere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen zijn om de lotsverbondenheid als verbroken te beschouwen, is het hof niet, althans onvoldoende gebleken. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw onverminderd voortduurt. Het hof ziet, gezien het vorenstaande, evenmin reden om de alimentatie ten behoeve van de vrouw te matigen.
Draagkracht man
6.
Bij het berekenen van de draagkracht van de man, die een onderhoudsbedrijf exploiteert, neemt het hof een gemiddeld bedrijfsresultaat van € 42.413,- bruto per jaar in aanmerking, zijnde het gemiddelde bedrijfsresultaat over de jaren 2007 tot en met 2012. Het hof passeert de stelling van de vrouw dat uitgegaan dient te worden van de gemiddelde en feitelijk genoten winst over de jaren 2009, 2010 en 2011. Gezien de hoogte van de jaarlijks behaalde winst sinds 2007 acht het hof het aannemelijk dat er in 2011 sprake is geweest van een ‘uitschieter’. Het hof acht de verklaring van de man, dat hij in 2011 enkele grotere klussen heeft gehad, aannemelijk. Om die reden verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank om het gemiddelde over een langere periode dan over de gebruikelijke periode van drie jaar te berekenen en om zodoende het resultaat over 2011 ‘af te toppen’. Aangezien de man de jaarrekening 2012 bij brief van 24 september 2013 in het geding heeft gebracht (bijlage B) heeft het hof de feitelijk behaalde winst van 2012 bij het gemiddelde betrokken in plaats van de door de rechtbank in aanmerking genomen prognose. Naast de zelfstandigenaftrek en de MKB winstvrijstelling houdt het hof rekening met een eigenwoningforfait van € 1.080,- per jaar, een fiscaal aftrekbare rente ter zake van een hypothecaire geldlening van € 9.269,- per jaar, een fiscaal aftrekbare premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 3.075,- per jaar, de op de man toepasselijke heffingskortingen, de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60. Het hof houdt rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande aangezien de man met zijn huidige echtgenote en haar twee minderjarige kinderen een gezin vormt en zijn huidige echtgenote in eigen levensonderhoud voorziet.
7.
Het hof neemt voorts de door de door de rechtbank in aanmerking genomen maandlasten van de man in aanmerking, nu die maandlasten in hoger beroep niet zijn betwist en uit de door de man bij brief van 24 september 2013 overgelegde draagkrachtberekening is gebleken dat zijn maandlasten niet zijn gewijzigd. Het hof neemt derhalve de volgende maandlasten van de man in aanmerking: € 772,- rente op een hypothecaire geldlening, € 45,- forfait overige eigenaarslasten, € 106,- nominale premie Zorgverzekeringswet, hierna: ZVW, € 161,- op aanslag zelf betaalde inkomensafhankelijke bijdrage ZVW en € 256,- premie arbeidsongeschiktheidsverzekering. Op de woonlasten strekt in mindering de “gemiddelde” basishuur en de bijdrage van de partner van de man in de woonlasten en op de premie ZVW het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel ZVW.
In afwijking van de door de rechtbank gehanteerde berekening neemt het hof voorts nog in aanmerking het door de man opgevoerde en door de vrouw niet betwiste verplicht eigen risico ZVW van € 29,- per maand. Aangezien de man onderhoudsplichtig is jegens zijn stiefkinderen en hij ter onderbouwing van hun behoefte bij brief van 24 september 2013 een kostenoverzicht heeft overgelegd (bijlage C), acht het hof het redelijk om de feitelijke kosten van die kinderen in aanmerking te nemen, voor zover deze redelijk zijn. De man heeft de kosten van zijn stiefzoon berekend op € 871,- per maand en van zijn stiefdochter op € 488,- per maand. Behoudens de rijlessen van € 180,- per maand voor de stiefzoon acht het hof de in het kostenoverzicht genoemde bedragen alleszins redelijk en aannemelijk. Het hof acht de kosten van de rijlessen geen noodzakelijk te maken kosten zodat het hof die buiten beschouwing laat. Naar het oordeel van het hof heeft de man aannemelijk gemaakt dat de biologische vader van zijn stiefzoon een bijdrage van € 150,- per maand voldoet en dat voor zijn stiefdochter geen alimentatie wordt betaald omdat niet bekend is wie haar vader is. Naast het feit dat het hof de kosten van de rijlessen buiten beschouwing laat, strekken op de kosten van de stiefzoon in mindering de bijdrage van zijn biologische vader van € 150,- per maand en een studiefinanciering van € 77,- per maand. Hiermee komen de daadwerkelijk kosten voor de stiefzoon op € 464,- per maand. Op de kosten van de stiefdochter strekken in mindering een kindgebonden budget van € 47,- per maand en de kinderbijslag van € 91,- per maand. Overeenkomstig het kostenoverzicht komen de daadwerkelijke kosten voor de stiefdochter op € 488,- per maand. Ter verdeling van de kosten van zijn stiefkinderen heeft de man draagkrachtberekeningen van zijn huidige echtgenote en van hemzelf in het geding gebracht, welke draagkrachtberekeningen niet zijn betwist. De man heeft daarin zijn draagkracht berekend op € 514,- per maand en die van zijn echtgenote op € 65,- per maand. Gezien de totale draagkracht en de feitelijke (resterende) kosten van de stiefkinderen van in totaal € 952,- per maand, heeft het hof het aandeel van de man in de kosten van zijn stiefkinderen berekend op € 845,- per maand. Dit bedrag neemt het hof als maandlast in aanmerking. Voorts neemt het hof als maandlast van de man in aanmerking de huidige kinderalimentatie van € 539,- per maand die hij voor het minderjarige kind van partijen verschuldigd is. Het hof houdt tevens rekening met het fiscale voordeel van die bijdrage. In verhouding tot de alimentatie ten behoeve van het minderjarige kind van partijen acht het hof het aandeel van de man in de kosten van zijn stiefkinderen niet te hoog, zoals door de vrouw is betoogd. Aldus berekent komt het hof tot een ruimte voor partneralimentatie van €  71,-.
8.
Uit het vorenstaande volgt dat de man met ingang van 25 mei 2012 niet een hogere partneralimentatie kan voldoen dan door de rechtbank is vastgesteld. In zoverre faalt het principaal beroep. Het hof begrijpt de stellingen van de man in principaal en incidenteel hoger beroep aldus dat hij alleen een lagere alimentatie bepleit op grond van de kwestie van het ontbreken van lotsverbondenheid dat wel voor het geval het hof zou oordelen dat grief III van de vrouw doel treft. Gelet op hetgeen het hof daaromtrent in het vorenstaande heeft beslist zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
9.
Gelet op het vorenstaande behoeft naar het oordeel van het hof de in geschil zijnde aanvullende behoefte van de vrouw geen bespreking meer, aangezien dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
10.
Het hof ziet geen reden, zoals door de man is verzocht, om de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren.
11.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten
draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Kamminga en Van der Burght, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2013.