ECLI:NL:GHDHA:2013:4593

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
22-001863-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met minderjarigen na gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2012. De verdachte, geboren in 1972, was beschuldigd van ontucht met drie minderjarigen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht dat hij het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, namelijk ontucht met een aan hem toevertrouwde minderjarige. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3, maar de officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 29 november 2012 en 14 oktober 2013 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en vrijspraak van de verdachte. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefsters en de verdachte onderzocht, evenals de rapportage van een deskundige die de betrouwbaarheid van de verklaringen heeft beoordeeld. De deskundige concludeerde dat de verklaringen van de aangeefsters niet onafhankelijk waren en dat de verhoren niet volgens de richtlijnen waren uitgevoerd.

Op basis van deze bevindingen heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor het onder 1 ten laste gelegde feit. Het hof heeft ook de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het proces, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken. Het hof heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de feiten 2 en 3, omdat het hoger beroep niet gericht was tegen de vrijspraak van deze feiten. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001863-12
Parketnummer: 10-651163-11
Datum uitspraak: 14 oktober 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1972,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 29 november 2012 en 14 oktober 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 ten laste gelegde.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het aan hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2011 tot en met 21 oktober 2011 te Rotterdam, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, te weten [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortejaar] 1998, ontucht heeft gepleegd, namelijk het betasten van en/of wrijven over en/of knijpen in de (al dan niet door kleding bedekte) borsten, billen, buik en/of vagina van die [benadeelde partij 1] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 augustus 2011 te Rotterdam, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, te weten [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortejaar] 1996, ontucht heeft gepleegd, namelijk het aanraken van en/of wrijven over de (al dan niet door kleding bedekte) borsten en/of (door kleding bedekte) vagina van die [benadeelde partij 2] ;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 4 oktober 2009 te Rotterdam, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, te weten [benadeelde partij 3], geboren op [geboortejaar] 1997, ontucht heeft gepleegd, namelijk het betasten/aanraken van de (door kleding bedekte) borsten en/of vagina van die [benadeelde partij 3] en/of het op de mond zoenen van die [benadeelde partij 3].
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep ten aanzien van de feiten 2 en 3
De officier van justitie heeft blijkens de akte rechtsmiddel d.d. 10 april 2012 de omvang van het hoger beroep niet beperkt. Uit de appelmemorie d.d. 10 april 2012 en hetgeen de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, blijkt echter dat het hoger beroep niet is gericht tegen de vrijspraak van de feiten 2 en 3. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van deze feiten in hoger beroep. Het hof zal het openbaar ministerie daarom - gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering - ten aanzien van de feiten 2 en 3 niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van feit 1
Met de advocaat-generaal, de verdediging en de rechtbank acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Mr. drs. L.J. Vink, werkzaam als onderzoeker rechtspsychologie bij de Universiteit Maastricht, heeft  naar aanleiding van een door het hof toegewezen verzoek van de advocaat-generaal - onderzoek verricht naar de betrouwbaarheid van de op 27 oktober 2011 tegenover de politie afgelegde verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1] [benadeelde partij 1] . De deskundige heeft daartoe onder meer de processen-verbaal van verhoor van de aangeefsters en de verdachte en de video-opnamen van die verhoren bestudeerd.
In haar rapport van 2 juli 2013 concludeert de deskundige dat geen van de mogelijke slachtoffers onafhankelijk heeft verklaard en dat het niet onaannemelijk is dat hun verklaringen in samenspraak extremer zijn geworden. Zij concludeert voorts dat de verhoren (van zowel de aangeefsters als de verdachte) die de politie heeft afgenomen niet zijn uitgevoerd in overeenstemming met de aanbevelingen zoals de commissie Posthumus die formuleerde naar aanleiding van de Schiedammer Parkmoord. Met betrekking tot de verhoren van de aangeefsters stelt zij dat de vraagstelling uitermate suggestief is en dat de aangeefsters volop worden geprezen, terwijl wordt nagelaten kritisch door te vragen.
Gelet op de inhoud van het dossier en in het bijzonder de hiervoor genoemde bevindingen en conclusies van de deskundige, acht het hof de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1] [benadeelde partij 1] zoals deze is gerelateerd onvoldoende betrouwbaar om tot het bewijs te kunnen worden gebezigd. Nu het hof in het dossier ook overigens geen direct bewijs voor het onder 1 ten laste gelegde heeft aangetroffen, behoort de verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.000,-.
De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, tot het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Omdat door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering, mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. M.I. Veldt-Foglia, in bijzijn van de griffier mr. H. Biemond.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 oktober 2013.
Mr. M.I. Veldt-Foglia is buiten staat dit arrest te ondertekenen.