In deze zaak gaat het om de vraag of de ter zake van de uitkoop van een vennoot betaalde goodwill in aftrek kan worden gebracht van de winst in het jaar van uitkoop. De belanghebbende, [X] Holding B.V., heeft in 2007 een aanslag vennootschapsbelasting ontvangen, waarbij de Inspecteur de goodwill niet in aftrek heeft toegestaan. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan bij het Gerechtshof Den Haag.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [X] Holding B.V. is een houdstermaatschappij die alle aandelen in [B] B.V. houdt en daarmee een fiscale eenheid vormt. In 2007 is een vennoot, [D], uit de maatschap [F] getreden, waarbij een vaststellingsovereenkomst is gesloten. De uitkoop van [D] heeft geleid tot een betaling van goodwill, die belanghebbende als verlies heeft opgegeven in haar aangifte vennootschapsbelasting. De Inspecteur heeft deze aftrek geweigerd, stellende dat de goodwill geactiveerd moest worden en over een periode van tien jaar afgeschreven diende te worden.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het Hof vastgesteld dat de uitkoop van [D] noodzakelijk was om de maatschap te vrijwaren van verdere verliezen. Het Hof oordeelt dat de uitgaven voor de uitkoop van [D] niet alleen ten goede kwamen aan de overblijvende vennoten, maar ook noodzakelijk waren voor het voortbestaan van de maatschap. Het Hof concludeert dat de ter zake van de uitkoop betaalde goodwill geheel in aftrek mag worden gebracht van de winst in het jaar van uitkoop. Het hoger beroep van belanghebbende slaagt, en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
Het Hof veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten en gelast de terugbetaling van griffierechten aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 oktober 2013.