ECLI:NL:GHDHA:2013:4602

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
12-00672 tm 12-00676
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake belastingaanslagen en boetebeschikkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van de rechtbank ’s-Gravenhage met betrekking tot belastingaanslagen en boetebeschikkingen opgelegd aan belanghebbende, [X]. De rechtbank had eerder de aanslagen en boetes voor de jaren 2001, 2002 en 2003 beoordeeld, waarbij zij enkele aanslagen vernietigde en andere bevestigde. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, maar het Hof oordeelde dat de hogerberoepschriften niet tijdig waren ingediend. De termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift bedraagt zes weken, en de termijn was verstreken. Belanghebbende stelde dat de pro forma hogerberoepschriften tijdig waren ingediend bij de Inspecteur, die deze had moeten doorsturen naar het Hof. Het Hof oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was dat de hogerberoepschriften tijdig waren ingediend. De verklaringen van de gemachtigde en zijn secretaresse werden niet geloofwaardig geacht, en het Hof concludeerde dat de hoger beroepen niet-ontvankelijk moesten worden verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, en er werd geen vergoeding van griffierecht gelast. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-12/00672 tot en met BK-12/00676

Uitspraak d.d. 16 oktober 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst Rijnmond, de Inspecteur,
op de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank
’s-Gravenhage van 20 april 2012, zaaknummer AWB 10/1135, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de premie ziekenfondswet voor het jaar 2001,
tegen de uitspraak van dezelfde datum met zaaknummers AWB 10/1136 en AWB 10/1139, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), de premie Ziekenfondswet (hierna: Zfw) en de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: premie WAZ) voor het jaar 2002, en de uitspraak van diezelfde datum, met zaaknummers AWB 10/1137 en AWB 10/1140, betreffende de aanslagen premie WAZ, premie Zfw en IB/PVV voor het jaar 2003.

Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende zijn de volgende aanslagen opgelegd:
  • voor het jaar 2001 een aanslag in de premie Zfw, berekend naar een premie-inkomen van f. 15.000 (€ 6.805);
  • voor het jaar 2002 een aanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.353;
  • voor het jaar 2002 een aanslag in de premie WAZ berekend naar een premie- inkomen van € 38.118;
  • voor het jaar 2002 een aanslag in de premie Zfw naar een premie-inkomen van € 38.118;
  • voor het jaar 2003 een aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.682;
  • voor het jaar 2003 een aanslag in de premie WAZ naar een premie-inkomen van € 38.118;
  • voor het jaar 2003 een aanslag in de premie Zfw naar een premie-inkomen van € 90.682.
Bij gelijktijdig met de aanslag IB/PVV voor het jaar 2002 genomen beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 9.591. Over de aanslag premie Zfw 2002 werd bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 781. Bij gelijktijdig met de aanslag premie WAZ 2002 genomen beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 1.098. Bij de aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 is bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 19.935. Bij de aanslag in de premie WAZ 2003 is bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 1.098. Bij afzonderlijke beschikking is bij de aanslag Zfw 2003 een vergrijpboete opgelegd van € 701. Bij afzonderlijke beschikkingen is ter zake van de aanslagen heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 januari 2010 het bezwaar afgewezen.
1.3. Tegen de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.4. De rechtbank heeft het beroep betreffende de aanslag premie ziekenfondswet 2001 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan haar vergoedt en het onderzoek ter zitting heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen betreffende de aanslagen van het jaar 2002 gegrond verklaard voor zover ze gericht zijn tegen de aanslag premie Zfw en de boetebeschikkingen, de beroepen voor zover gericht tegen de aanslag IB/PVV en aanslag premie WAZ ongegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd voor zover ze betrekking hebben op de aanslag Zfw en de boetebeschikkingen; de aanslag premie Zfw vernietigd, de boeteschikkingen vernietigd, bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar, de Inspecteur veroordeelt in de proceskosten tot een bedrag van € 1311, te voldoen aan belanghebbende, de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan haar te vergoeden en het onderzoek ter zitting heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding.
De rechtbank heeft voor de aanslagen betreffende het jaar 2003 de beroepen behoudens voor zover gericht tegen de aanslag WAZ gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar voor zover niet betrekking hebbend op de aanslag WAZ vernietigd, de aanslag IB/PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.608, de aanslag Zfw vernietigd, de boetebeschikkingen vernietigd, bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar, gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan haar vergoedt en het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In het pro forma hoger beroepschrift is opgenomen dat het hoger beroep zich richt tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2002 en 2003, tegen de aanslagen betreffende de premie WAZ voor de jaren 2001, 2002 en 2003 en tegen de aanslagen betreffende de premie Zfw voor de jaren 2001 en 2002.
In de tekst bij de motivering van het hoger beroepschrift is ook de aanslag in de premie Zfw genoemd voor het jaar 2003. De uitspraken van de rechtbank betreffende al deze genoemde aanslagen zijn overgelegd, zodat het Hof begrijpt dat het hoger beroep van belanghebbende zich tegen de uitspraken betreffende deze aanslagen richt. Een griffierecht van € 115 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft een nadere stuk ingediend dat in afschrift is verzonden naar de wederpartij.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 25 september 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. De zaken zijn gezamenlijk behandeld met de zaken van [Y], met de nummers BK-12/00667 tot en met BK-12/00671.

Vaststaande feiten

3.1. Op 10 augustus 2012 heeft het Hof een brief van de gemachtigde van belanghebbende met dagtekening 9 augustus 2012 ontvangen waarin hij verklaart dat hij reeds bij brief van 24 mei 2012 een pro forma hogerberoepschrift heeft ingediend bij de Belastingdienst Rijnmond, dat doorgezonden had moeten worden naar het Gerechtshof.
3.2. Als bijlage bij deze brief heeft die gemachtigde een brief met dagtekening 24 mei 2012 gevoegd die geadresseerd is aan de Belastingdienst Rijnmond. In de aanhef van de brief, onder ‘Betreft’, is het volgende opgenomen:
“Beroepschrift, inzake [Y] en [X], [adres], met betrekking de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage d.d. 19 en 23 april 2012 respectievelijke aanslagnummers: [...].”
In de brief is verder het volgende opgenomen:
“Middels dit schrijven teken ik namens in aanhef vermelde belanghebbenden pro-forma beroep aan tegen de uitspraken van de rechtbank. Ik kan u thans de gronden van het beroep nog niet doen toekomen omdat ik met belanghebbenden omtrent de inhoud van de uitspraak nog geen overleg heb gevoerd. In het licht van voorgaande verzoek ik uw Hof mij uitstel voor het indienen van de gronden te verlenen tot 31 juli 2012.”
3.3. Op 15 augustus 2012 is bij het Hof een naar de Belastingdienst gestuurde brief ingekomen die een stempel van de Belastingdienst heeft van 24 mei 2012.
In deze brief is onder betreft, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Beëindiging uitstel van betaling (of betalingsregeling), Inzake [Y] en [X], (..)”
Voorts is hierin, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Ik verzoek u voor bovenstaande aanslagen aan belanghebbenden uitstel van betaling te verlenen, daar door mij tegen de uitspraak van de Rechtbank, beroep zal worden ingesteld. Te zijner tijd zal ik u een gemotiveerd beroepschrift doen toekomen.”
3.4. De Inspecteur heeft als bijlage bij zijn ingediende nader stuk van 20 september 2013 een brief van 7 juni 2012 overgelegd waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Middels dit schrijven maak ik, namens in aanhef genoemde belastingplichtige, bezwaar tegen bovenvermelde uitgereikt dwangbevel en de daarin begrepen kosten.
Namens belastingplichtige is door mij op 24 mei jl. uitstel van betaling verzocht, daar door mij tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep zal worden ingesteld.”
3.5. In een ter zitting door de gemachtigde van belanghebbende overgelegde verklaring van zijn secretaresse is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Hierbij verklaar ik, [A], medewerkster bij [B-adviseur], dat ik inzake het schrijven d.d. 24 mei 2012 waarmee pro-forma beroep werd ingesteld tegen de uitspraken van de Rechtbank ’s-Gravenage d.d. 19 en 23 april 2012 met betrekking tot de respectievelijke aanslagnummers: [...] ten name van opgemelde belanghebbenden, de volgende handelingen heb verricht:
  • mr. [B] de door hem geschreven “romp” van dit schrijven aan mij heeft verstrekt;
  • vervolgens heb ik deze “romp” aan de stagiaire gegeven op uit te werken;
  • vervolgens is door mij het door de stagiaire uitgewerkte schrijven gecontroleerd en zijn eventuele correcties door mij aangebracht;
  • vervolgens is door mij het originele exemplaar uitgeprint en door mij, per opdracht, ondertekend;
  • vervolgens heb ik, doordat er twee brieven naar dezelfde Belastingdienst gingen en het over dezelfde belastingplichtigen ging, beide brieven in één enveloppe gedaan en deze enveloppe gesloten;
  • vervolgens heb ik beide brieven ingeschreven in het postboek met de vermelding dat deze brieven per Falkpost zouden worden verzonden;
  • vervolgens is dit poststuk eveneens ingeschreven op het “Falkblok”,
  • vervolgens is dit poststuk, samen met andere die dag per Falkpost te verzenden stukken, in het daarvoor bestemde kastje gedeponeerd;
  • vervolgens heb ik de volgende dag geconstateerd dat de post door de koerier was opgehaald en mocht ik ervan uitgaan dat de aangeleverde poststukken
Doordat er slecht één enveloppe door de Falk koerier is bezorgd bij de Belastingdienst [P] weet ik zeker dat deze enveloppe beide brieven heeft bevat.
Het is binnen het kantoor gebruikelijk dat wanneer het om dezelfde belastingplichtigen gaat en er voor deze belanghebbenden meerdere brieven zijn die aan diezelfde Belastingdienst worden verzonden, deze brieven in één enveloppe worden verzonden aan de betreffende Belastingdienst.
De brief van 24 mei 2012 voor het vragen van uitstel van betaling werd, doordat er sprake is een standaard document, door mij gemaakt en per opdracht ondertekend. Deze brief van 24 mei 2012 ten behoeve van het vragen van uitstel van betaling is derhalve door mij opgesteld en niet door mr. [B].”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of de ingestelde hoger beroepen ontvankelijk zijn. Indien het antwoord bevestigend luidt, is in geschil of de aanslagen tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
4.2. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoger beroepen ontvankelijk zijn. Volgens haar gemachtigde heeft een stagiaire de pro forma hoger beroepen gelijktijdig met een verzoek om uitstel van betaling ingediend en in dezelfde enveloppe gestopt en naar de Inspecteur gezonden. De Inspecteur had de pro forma hoger beroepen volgens hem met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten doorsturen naar het Gerechtshof. Ter zitting heeft hij ter ondersteuning van zijn standpunt de onder 3.5. genoemde verklaring van zijn secretaresse overgelegd. Inhoudelijk stelt hij zich op het standpunt dat de Inspecteur ten onrechte de verhuur van onroerend goed als winst uit onderneming heeft aangemerkt en de aangiften op dit punt heeft gecorrigeerd.
4.3. De Inspecteur heeft gesteld dat geen pro forma hoger beroep is ingediend tezamen met het verzoek om uitstel van betaling. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de Inspecteur naar de tekst van de brieven van de gemachtigde van 24 mei 2012 en van 7 juni 2012 waaruit volgens hem blijkt dat er nog geen pro forma hoger beroep was ingediend. Tegen de verklaring van de secretaresse van de gemachtigde van belanghebbende heeft de Inspecteur aangevoerd dat hij het vreemd vindt dat een ervaren secretaresse de pro forma hoger beroepschriften naar de verkeerde instantie heeft gestuurd. Ook vindt hij het vreemd dat ze zich deze gang van zaken na ruim een jaar nog weet te herinneren.
Voorts stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat de aanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslagen en dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen heffingsrente.
5.2. De Inspecteur concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van de hoger beroepen.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. De termijn voor indiening van een hogerberoepschrift bedraagt zes weken. Een hogerberoepschrift is tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een hoger beroepschrift ook tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De termijn is aangevangen met ingang van de dag na die van de verzending van de uitspraken. In het onderhavige geval is de termijn aangevangen op
24 april 2012, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep in alle zaken eindigde met 4 juni 2012.
6.2. Bij het Hof is op 10 augustus 2012 een brief met dagtekening 9 augustus 2012 binnengekomen waarbij als bijlage een geschrift houdende pro forma hogerberoepschriften is gevoegd. Bij het Hof zijn de pro forma hoger beroepschriften dus ruim buiten de termijn binnengekomen. Indien echter de pro forma hogerberoepschriften, zoals belanghebbende stelt, tijdig zijn ingediend bij de Inspecteur, had laatstgenoemde de hoger beroepschriften met toepassing van artikel 6:15 van de Awb moeten doorsturen naar het Gerechtshof en blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege, aangezien gesteld noch gebleken is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door of namens belanghebbende. Het is aan (de gemachtigde van) belanghebbende om aannemelijk te maken dat de pro forma hogerberoepschriften tijdig zijn ingediend bij de Inspecteur.
6.3.1. Het Hof is van oordeel dat, gelet op de gehanteerde formuleringen in de onder 3.3. en 3.4. genoemde brieven van de gemachtigde van belanghebbende, het niet aannemelijk is dat de gemachtigde van belanghebbende de pro forma hogerberoepschriften tegelijkertijd met de brief waarin om uitstel van betaling is verzocht heeft verstuurd naar de Belastingdienst. De brief waarin om uitstel van betaling is verzocht en die tegelijkertijd met het pro forma hoger beroep zou zijn verstuurd, bevat immers de zin ‘Te zijner tijd zal ik u een gemotiveerd beroepschrift doen toekomen.’ Ook de brief van 7 juni 2012 verwijst naar een nog in te stellen hoger beroep.
6.3.2. De verklaring van de secretaresse van de gemachtigde maakt dit oordeel van het Hof niet anders, omdat het Hof niet aannemelijk acht dat de secretaresse ruim een jaar na dato nog exact weet hoe het versturen van de post destijds gelopen is. Bovendien acht het Hof ongeloofwaardig dat een ervaren secretaresse, die een brief van een stagiaire controleert, een evident foutieve adressering over het hoofd ziet. Nader bewijs dat de geloofwaardigheid van de verklaring van de secretaresse ten goede zou kunnen komen, bijvoorbeeld in de vorm van (een afschrift van) relevante bladzijden uit het postboek van de gemachtigde zijn niet in het geding gebracht. Gelet op het voorgaande acht het Hof niet aannemelijk dat het pro forma hoger beroepschrift tijdig, maar bij het verkeerde orgaan, is ingediend.
6.4. Nu niet aannemelijk is dat de hogerberoepschriften binnen een week na afloop van de termijn door de Inspecteur of het Hof zijn ontvangen, zijn de hoger beroepschriften niet tijdig ingediend.
6.5. Van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, is niet gebleken. Het hoger beroep dient daarom niet‑ontvankelijk te worden verklaard.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, noch voor het gelasten van een vergoeding door de Staat van het van belanghebbende geheven griffierecht.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en P.C. van der Vegt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op
16 oktober 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.