ECLI:NL:GHDHA:2013:4618

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
200.122.691/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Kempen
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind wegens verbeterde omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De rechthebbende, die bij de Stichting Middin te Den Haag woont, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 december 2012, waarin haar verzoek tot opheffing van het bewind was afgewezen. De rechthebbende werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.H. Samama, en haar vader, die als belanghebbende was aangemerkt, steunde haar verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2013 waren ook de begeleidster van de rechthebbende, mevrouw J. Karman, en haar broer aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat het bewind in 1993 was ingesteld vanwege problemen met het beheer van de financiën door een vorige instelling. De rechthebbende woont inmiddels al vijf jaar bij de huidige instelling, waar het beheer van haar financiën goed verloopt. De rechthebbende ontvangt een Wajong-uitkering, die op haar eigen rekening wordt gestort, en haar vaste lasten worden automatisch betaald. De rechthebbende heeft voldoende inzicht in haar financiën en kan zelfstandig kleine uitgaven doen, waarbij zij regelmatig overlegt met mevrouw Karman en haar vader.

Het hof concludeert dat de oorzaken die destijds tot de onderbewindstelling hebben geleid, niet meer bestaan. De rechthebbende en haar vader hebben ter zitting bevestigd dat de samenwerking met mevrouw Karman goed verloopt en dat zij samen het beheer van de financiën adequaat regelen. Gezien de verbeterde omstandigheden heeft het hof besloten het bewind op te heffen, met ingang van 1 december 2013, en de bewindvoerder te verplichten om rekening en verantwoording af te leggen aan de rechthebbende voor de rechtbank Den Haag.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 2 oktober 2013
Zaaknummer : 200.122.691/01
Rekestnummer rechtbank : EJ VERZ 12-84760
[de rechthebbende],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende bij de Stichting Middin te Den Haag,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat mr. M.H. Samama te Den Haag.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader (van rechthebbende).
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van belang kan zijn is aangemerkt:
Joke KARMAN,
begeleidster van de rechthebbende,
werkzaam bij Stichting Middin te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De rechthebbende is op 26 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 december 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de rechthebbende:
- op 26 maart 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 27 augustus 2013 een brief van diezelfde datum zonder bijlage.
De zaak is op 4 september 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • [broer], broer van de rechthebbende,
  • mevrouw J. Karman.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 17 augustus 1993 zijn alle goederen van de rechthebbende onder bewind gesteld met benoeming van [naam] tot bewindvoerder. Bij beschikking van 26 augustus 1996 is [de vader] (hierna ook: de vader) tot bewindvoerder benoemd.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de rechthebbende - strekkende tot opheffing van het bewind - afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is het bewind over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende.
2.
De rechthebbende verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat het bewind van de rechthebbende zal worden opgeheven. De vader van de rechthebbende schaart zich achter dit verzoek.
3.
De rechthebbende verzoekt het bewind op te heffen en voert daartoe het volgende aan.
De rechthebbende woont sinds geruime tijd bij Stichting Middin. Vanuit de instelling wordt de rechthebbende begeleid door mevrouw Karman. Hoewel de vader het bewind voert, worden de financiën van de rechthebbende feitelijk beheerd door mevrouw Karman en de vader tezamen. De rechthebbende ontvangt een Wajong-uitkering. Deze uitkering wordt gestort op haar eigen rekening. De vaste lasten worden automatisch betaald, de rechthebbende doet kleine uitgaven zelf en pleegt daarbij vaak overleg met mevrouw Karman. De rechthebbende houdt maandelijks geld over van haar uitkering. Dit geld wordt overgemaakt op een spaarrekening, die door de vader wordt beheerd. Grotere uitgaven worden na overleg met de vader en mevrouw Karman bekostigd van het geld op de spaarrekening. De financiële situatie van de rechthebbende is aldus al enige jaren stabiel en overzichtelijk. De reden waarom een aantal jaren geleden het bewind is ingesteld, is omdat destijds het beheer werd gedaan door de vorige instelling van de rechthebbende en er toen geld was verdwenen. Aangezien het beheer over de financiën al geruime tijd goed verloopt, vormt het bewind enkel een onnodige belasting voor alle betrokkenen en is er is geen reden meer voor de rechthebbende om beschermd te moeten worden.
4.
De vader onderschrijft de stellingen van de rechthebbende en erkent dat de samenwerking met mevrouw Karman goed verloopt. De vader verzoekt eveneens het bewind op te heffen. De vader is dialyse patiënt geworden, waardoor de administratieve handelingen rondom het bewind veel van hem vergen. De vader zal samen met de broer van de rechthebbende en mevrouw Karman het feitelijke beheer van de financiën blijven uitvoeren.
5.
Het hof overweegt als volgt. Uit artikel 1:449, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek volgt dat het bewind op verzoek van de rechthebbende kan worden opgeheven indien de oorzaken, die tot de onderbewindstelling aanleiding hebben gegeven, niet meer bestaan. Door de rechthebbende en haar vader is ter zitting gesteld dat het bewind destijds is ingesteld, omdat er problemen waren rondom het beheer van de financiën door de vorige instelling van de rechthebbende. De rechthebbende woont inmiddels vijf jaar in de huidige instelling waar het beheer van de financiën goed verloopt. De oorzaak die aanleiding heeft gegeven tot de onderbewindstelling bestaat derhalve niet meer.
6.
Het hof stelt voorts vast dat ter zitting vast is komen staan dat rondom de rechthebbende een systeem is gecreëerd van familie en begeleiders, die de financiën en andere zaken van de rechthebbende adequaat regelen. Dit systeem functioneert goed, hetgeen ook door de begeleidster van de rechthebbende, mevrouw Karman, ter zitting is bevestigd. De rechthebbende heeft ter zitting blijk gegeven van voldoende inzicht om haar huishoudgeld op een verantwoorde manier te beheren en in staat te zijn hulp te vragen indien nodig. Het hof stelt vast dat - anticiperend op het wetsvoorstel 33.054 ‘Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap’ - hiermee ook de noodzaak tot bewind niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken.
7.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de onderhavige onderbewindstelling zal opheffen met ingang van 1 december 2013 zodat de vader in zijn taak als bewindvoerder enige tijd heeft om het bewind administratief af te wikkelen en ten overstaan van de kantonrechter rekening en verantwoording af te leggen aan de rechthebbende.
8.
Mitsdien zal het hof beslissen als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
heft het eerder ingestelde bewind over de goederen toebehorende aan [de rechthebbende], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], op en wel met ingang van 1 december 2013;
bepaalt dat de bewindvoerder ten overstaan van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag rekening en verantwoording over het gevoerde bewind zal afleggen aan de rechthebbende.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Kempen en Van Wijk, bijgestaan door
mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2013.