Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 17 december 2013
CHENGDU XINGRAPHICS CO. LTD.,
gevestigd te Chengdu, Volksrepubliek China,
hierna te noemen: Xingraphics,
tevens handelend onder de naam
ATECE,
gevestigd te Uitgeest,
hierna te noemen: Atece,
verzoeksters in het incident,
Verloop van het geding
Beoordeling van het incident
‘Method for making positive photosensitive lithographic printing plate’. Het octrooi heeft gelding voor onder meer Nederland.
destijdstot een juist oordeel is gekomen (toetsing
ex tunc), wat tot gevolg heeft dat op het arrest van dit hof in de bodemzaak geen acht mag worden geslagen.
(i) dat de incidenteel eiser belang moet hebben bij het incidenteel gevorderde;
(ii) dat bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, en
(iii) dat bij deze belangenafweging de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing moet blijven.
Daarbij moet volgens de Hoge Raad in beginsel worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen en zal de incidenteel eiser aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
Het hof ziet aanleiding om, zoals door Agfa is bepleit, in het kader van die belangenafweging, een uitzondering te maken op het uitgangspunt dat de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing dient te blijven. De formulering van de Hoge Raad (“in de regel”) biedt daartoe ruimte. Evenals in het geval van een ‘kennelijke misslag’, kan in een geval als het onderhavige de kans van slagen van het hoger beroep met een grote mate van waarschijnlijkheid worden ingeschat zonder dat daartoe een diepgaand onderzoek nodig is. Er is immers een uitspraak in de bodemzaak (in hoger beroep), waarnaar het hof zich in beginsel zal hebben te richten (zie hierna, rov. 7). Anders dan namens Xingraphics c.s. is betoogd, is, ook wanneer het belang van de appellant nog uitsluitend gelegen is in de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, de taak van de appelrechter niet beperkt tot beoordeling van de juistheid van de beroepen uitspraak naar de stand van zaken ten tijde van die uitspraak, maar is hij gehouden tot een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak, naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn eigen beslissing, vgl. HR 3 september 1993, NJ 1993, 714. Het hof zal derhalve, oordelend op het hoger beroep van Agfa tegen het kort gedingvonnis, wel degelijk zijn uitspraak in de bodemzaak in aanmerking moeten nemen.
Bij dat uitgangspunt weegt het belang van Agfa, om dit bedrag thans niet aan Xingraphics c.s. te hoeven betalen, zwaarder dan het belang van Xingraphics c.s. om dit, in afwachting van de uitspraak in het hoger beroep, te incasseren.
Beslissing in het incident
in de hoofdzaak:
S.J. Schaafsma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2013 in aanwezigheid van de griffier.