ECLI:NL:GHDHA:2013:4783

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
200.122.654
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Labohm
  • J. Mulder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van pseudo-gemeenschap bij samenwonen zonder samenlevingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een pseudo-gemeenschap tussen een man en een vrouw die samenwoonden zonder een samenlevingsovereenkomst. De man is in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin zijn vorderingen in conventie en in reconventie zijn afgewezen. De man vorderde de helft van het saldo van een gezamenlijke spaarrekening, dat hij op € 9.466,52 stelde, en betwistte dat de pseudo-gemeenschap was afgewikkeld. De vrouw daarentegen stelde dat zij de pseudo-gemeenschap wel degelijk had afgewikkeld door onder andere een bedrag van € 2.000,- aan de man over te maken en een auto aan hem over te dragen.

Het hof oordeelt dat er geen goederenrechtelijke gemeenschap tussen partijen heeft bestaan, maar dat er wel verbintenisrechtelijke aanspraken zijn. De vrouw heeft voldoende aangetoond dat zij de pseudo-gemeenschap heeft afgewikkeld. Het hof volgt de vrouw in haar stelling dat de betalingen en de eigendomsoverdracht van de auto in het kader van de verdeling van de bankrekeningen zijn gedaan. De man heeft zijn vordering onvoldoende onderbouwd en zijn grieven worden verworpen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de man in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 10 december 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF Den Haag

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.122.654
Zaak-rolnummer Rechtbank : 1194117 RL EXPL 12-21401
arrest van 10 december 2013
inzake
[de man],
wonende te[woonplaats],
appellant,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr N.J.R.M. Elings te Den Haag,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr K.B. Larooij te Hillegom.

1.Het geding

1.1
Bij exploot van 20 februari 2013 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 21 november 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, tussen de man als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en de vrouw als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie, gewezen, waarin de vorderingen in conventie en in reconventie zijn afgewezen, met compensatie van de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
1.2
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
1.3
Bij memorie van grieven heeft de man twee grieven geformuleerd en verzocht – het hof begrijpt: gevorderd – dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het door de man gevorderde – naar het hof begrijpt: in eerste aanleg in conventie – zal toewijzen en de vrouw zal veroordelen tot betaling van alle kosten van dit geding in beide instanties.
1.4
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof de man in zijn grieven niet-ontvankelijk zal verklaren, dan wel die grieven ongegrond zal verklaren en het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, waar nodig met verbetering van gronden, een en ander met veroordeling van de man in de kosten in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van twee weken – naar het hof begrijpt: na de datum van het te dezer zake te wijzen arrest.
1.5
Op 22 november 2013 is de zaak namens de man bepleit door zijn advocaat en namens de vrouw door haar advocaat.
1.6
Op 22 november 2013 heeft de man nog een akte genomen tot het in geding brengen van stukken.
1.7
Na het pleidooi hebben partijen om arrest gevraagd.
1.8
Het hof heeft het arrest gewezen op de stukken die voor het pleidooi door de man in het geding zijn gebracht.

2.Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
2.1.
Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
Kern van het geschil
2.2.
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of het saldo van de rekening [nummers] is verdeeld. Volgens de man bedroeg dit saldo € 9.466,52. De man wenst de helft van voormeld saldo te verkrijgen.
2.3.
De vrouw heeft bij memorie van antwoord gesteld dat de gezamenlijkheid van de spaarrekening tot 2009 niet ter discussie staat, maar betwist de stelling dat het aanwezige saldo ten tijde van de beëindiging van de gezamenlijkheid van de bankrekening nog niet is verdeeld.
2.4.
De man stelt in punt 6 van zijn memorie van grieven dat partijen geen afspraken met elkaar hebben gemaakt over de boedelverdeling. Voorts stelt hij dat de betaling door de vrouw aan de man van een bedrag van € 2.000,- en de overdracht van de auto door de vrouw aan de man zien op andere zaken dan op de onderliggende vordering.
2.5.
De vrouw heeft in punt 13 van haar memorie van antwoord gesteld dat de betalingen en de eigendomsoverdracht van de auto aan de man wel degelijk in het kader van de verdeling van de bankrekeningen is gebeurd. De vrouw stelt:
”Dit volgt ook uit de data van beëindiging van de gezamenlijke rekeningen en de betalingen van [de vrouw] alsmede de eigendomsoverdracht van de auto. Tezamen met de debetstand van de betaalrekening met nummer [nummers] die [de vrouw] in het geheel voor haar rekening heeft genomen heeft [de vrouw] [de man] de helft van de spaarrekening vergoed. Er waren geen andere redenen die [de vrouw] ertoe verplicht zouden hebben om genoemde bedragen te betalen en mee te werken aan de eigendomsoverdracht van de auto alsmede om het gehele debetsaldo van de betaalrekening op zich te nemen.”
2.6.
Het hof overweegt als volgt. Uit de gewisselde stukken volgt dat partijen met elkaar een affectieve relatie hebben gehad en met elkaar hebben samengewoond. Partijen hebben de voor hun daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen niet vastgelegd in een samenlevingsovereenkomst. Voorts begrijpt het hof uit de stukken dat partijen voor wat betreft de inboedel van de gemeenschappelijk bewoonde woning en het spaarsaldo uitgegaan zijn van een pseudo-gemeenschap. In de visie van de vrouw hebben partijen de pseudo-gemeenschap verdeeld en wel in die zin dat de vrouw eigendom aan de man heeft overgedragen van goederen die tot haar vermogen behoorden en schulden voor haar rekening heeft genomen waarvoor beide partijen draagplichtig waren. In de visie van de man is de pseudo-gemeenschap niet verdeeld zoals hiervoor vermeld.
2.7.
Uit de gewisselde stukken volgt dat er tussen partijen geen goederenrechtelijke gemeenschap heeft bestaan. In verbintenisrechtelijke zin zijn partijen van mening dat de waarde van een aantal goederen aan hen gemeenschappelijk toebehoren en schulden door hen beiden moeten worden gedragen.
2.8.
Het hof is van oordeel dat de vrouw deugdelijk heeft gemotiveerd dat partijen de pseudo-gemeenschap hebben afgewikkeld. Zij heeft daartoe onder meer gesteld dat zij medio 2009:
een bedrag van € 2.000,- aan de man heeft overgeboekt;
een bedrag van € 500,- aan de man contant heeft betaald;
een auto die aan haar in eigendom toebehoorde aan de man in eigendom heeft overgedragen;
een debet saldo bij de bank waarvoor beide partijen draagplichtig waren heeft afgelost.
2.9.
De man heeft de vrouw op 7 augustus 2012 gedagvaard met betrekking tot de afwikkeling van de pseudo-gemeenschap. Het hof acht de stelling van de man zoals verwoord onder punt 6 van zijn memorie van grieven - dat de pseudo-gemeenschap, waaronder het spaarsaldo, niet is afgewikkeld - ongeloofwaardig. De man stelt onder punt 6 van de memorie van grieven:
”Dan wordt duidelijk in punt 4.1 dat geïntimeerde stelt dat er voorwaarden zijn overeengekomen over de gezamenlijke bankrekening en andere zaken (auto en een bedrag ad € 2.000,00). Deze voorwaarden zien op andere zaken – als ze juist zijn – dan op onderliggende vordering.”
2.10.
Het hof is van oordeel dat van de man in redelijkheid had mogen worden verlangd dat hij een deugdelijke verklaring had gegeven voor het feit dat de vrouw geld aan hem heeft overgeboekt, een auto in eigendom heeft overgedragen en dat zij zorg heeft gedragen voor de aflossing van de debetstand bij de bank. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. De grief van de man is tevergeefs opgeworpen.
2.11.
Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeft grief 1 geen verdere bespreking aangezien die voor het onderhavige oordeel niet relevant is.
Bewijsaanbod
2.12.
In hoger beroep heeft de man bankafschriften en e-mailcorrespondenties in het geding gebracht, zonder precies aan te geven wat hij daarmee heeft willen bewijzen, met als conclusie dat hij aan zijn bewijsaanbod heeft voldaan (punt 4, laatste alinea, memorie van grieven).
2.13
Het hof kan de man daarin niet volgen aangezien de man in hoger beroep zijn bewijsaanbod in eerste aanleg gedaan, nagenoeg letterlijk heeft herhaald (laatste pagina memorie van grieven) en niet nader heeft gespecificeerd, in het bijzonder niet wat hij wenste te bewijzen. Anders dan de man kennelijk meent is het bovendien niet de taak van de rechter om – zonder verdere relevante inhoudelijke toelichting zijnerzijds – uit de overgelegde bankafschriften en e-mails conclusies te trekken.
Proceskosten
2.13.
Gezien het feit dat de man in het ongelijk wordt gesteld en de wijze waarop hij ook in appel heeft geprocedeerd acht het hof het redelijk om de man in de proceskosten van dit hoger beroep te veroordelen.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 21 november 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, tussen de partijen gewezen;
veroordeelt de man in de kosten van het hoger beroep tot aan deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerde vastgesteld op:
  • € 299,- griffierecht
  • € 1.896,- salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stille, Labohm en Mulder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2013 in aanwezigheid van de griffier.