Uitspraak
GERECHTSHOF Den Haag
Afdeling Civiel recht
1.Het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
3.Beslissing
- griffierecht € 291,-
- advocaat € 1.631,-;
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verdeling van gemeenschapsschulden tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, appellant, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Dordrecht van 13 juni 2012. In zijn memorie van grieven formuleerde de man vier grieven en vorderde hij dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en zijn vorderingen zou toewijzen, inclusief een bedrag van € 49.544,88. De vrouw, geïntimeerde, bestreed de grieven en voerde verweer, waarbij zij stelde dat de man de schulden had gemaakt in verband met zijn uitgaansleven en niet voor zakelijke doeleinden.
Het hof oordeelde dat de man niet kon aantonen dat de schulden als gemeenschapsschulden moesten worden aangemerkt, aangezien een schuld geen goed is en niet verdeeld kan worden. Het hof benadrukte dat alle schulden in de huwelijksgemeenschap vallen, tenzij sprake is van verknochte of privé schulden. De man had niet aangetoond dat hij meer dan de helft van de gemeenschapsschulden had betaald, waardoor hij geen vordering op de vrouw kon maken. Het hof concludeerde dat de grieven van de man geen doel troffen en dat de procedure nodeloos was geweest.
Daarom werd de man veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis van de rechtbank Dordrecht, waarbij de man werd veroordeeld om de kosten van het hoger beroep aan de vrouw te betalen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke onderbouwing van vorderingen in het geval van gemeenschapsschulden en de rol van redelijkheid en billijkheid in dergelijke geschillen.