ECLI:NL:GHDHA:2013:4788

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
200.113.685
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. van den Wildenberg
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschapsschulden en onbegrijpelijke vordering in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verdeling van gemeenschapsschulden tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, appellant, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Dordrecht van 13 juni 2012. In zijn memorie van grieven formuleerde de man vier grieven en vorderde hij dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en zijn vorderingen zou toewijzen, inclusief een bedrag van € 49.544,88. De vrouw, geïntimeerde, bestreed de grieven en voerde verweer, waarbij zij stelde dat de man de schulden had gemaakt in verband met zijn uitgaansleven en niet voor zakelijke doeleinden.

Het hof oordeelde dat de man niet kon aantonen dat de schulden als gemeenschapsschulden moesten worden aangemerkt, aangezien een schuld geen goed is en niet verdeeld kan worden. Het hof benadrukte dat alle schulden in de huwelijksgemeenschap vallen, tenzij sprake is van verknochte of privé schulden. De man had niet aangetoond dat hij meer dan de helft van de gemeenschapsschulden had betaald, waardoor hij geen vordering op de vrouw kon maken. Het hof concludeerde dat de grieven van de man geen doel troffen en dat de procedure nodeloos was geweest.

Daarom werd de man veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis van de rechtbank Dordrecht, waarbij de man werd veroordeeld om de kosten van het hoger beroep aan de vrouw te betalen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke onderbouwing van vorderingen in het geval van gemeenschapsschulden en de rol van redelijkheid en billijkheid in dergelijke geschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF Den Haag

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.113.685
Zaak-rolnummer Rechtbank : 95806 / HA ZA 11-2557
arrest van 10 december 2013
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. C.E. Koopmans te Oud-Beijerland,
tegen
[de vrouw],
wonende te[woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. T. Abbo te Oud-Beijerland,

1.Het geding

Bij exploot van 12 september 2012 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis 13 juni 2012 van de rechtbank Dordrecht tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft appellant vier grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft vrouw de grieven bestreden.
De vrouw heeft haar procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door appellant wordt gevorderd: dat het dit hof behage te vernietigen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis dat op 12 juni 2012 tussen partijen is gewezen door de rechter te Dordrecht en te bepalen dat de vorderingen van appellant in eerste aanleg evenals zijn vermeerdering van eis, inhoudende een drietal vorderingen, tesamen voor een totaalbedrag van € 49.544,88 alsnog zullen worden toegewezen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van dit geding in twee instanties.
Schulden
3. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven zal het hof deze alsmede de vermeerdering van eis van de man gemeenschappelijk bespreken. Het hof begrijpt uit de grieven van de man dat de navolgende schulden als gemeenschapsschulden moeten worden aangemerkt:
Een geldlening van de vader van de man aan de man van € 35.000,-;
Een schuld aan Graydon ter grootte van € 4.800,-;
Een schuld aan de belastingdienst van € 2.026,-;
Een schuld aan [naam] van € 625,73;
Een schuld aan [naam] van € 1.910,15;
Een schuld aan de belastingdienst van € 5.183,-;
De man heeft met betrekking tot deze schulden in zijn toelichting een nadere onderbouwing gegeven met betrekking tot het ontstaan van deze schulden.
4. Door de vrouw is verweer gevoerd. De vrouw heeft erkend dat het bedrag van €  35.000 door de man is ontvangen, maar het was haar niet bekend wat de titel was van deze storting. Voorts heeft de vrouw gesteld dat de man het geld niet heeft aangewend voor het opstarten van een bedrijf. In de visie van de vrouw heeft de man de gelden aangewend voor zijn eigen uitgaansleven. Ook de schuld van € 4.800,- heeft volgens de vrouw betrekking op het feestgedrag van de man. Uit het verweer van de vrouw volgt dat zij van mening is dat de redelijkheid en billijkheid zich er tegen verzet dat zij mede draagplichtig is voor de door de man aangegane schulden aangezien die verband houden met de levenswijze van de man.
5. Het hof kan schulden niet verdelen aangezien een schuld geen goed is. Uit de inleidende dagvaarding volgt dat de huwelijksgoederengemeenschap op 22 augustus 2011 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Uit de gewisselde stukken van partijen volgt dat zij in hun onderlinge verhouding als peildatum hebben gehanteerd 1 maart 2011. De hoofdregel is dat alle schulden in de huwelijksgemeenschap vallen tenzij sprake is van een verknochte schuld of een privé schuld. In het geval sprake is van een gemeenschapsschuld zijn in beginsel beide partijen gelijk draagplichtig met betrekking tot deze gemeenschapsschulden. Slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan van een gelijke draagplicht worden afgeweken. Het feit dat de man in de huwelijkse periode een druk uitgaansleven heeft gehad en mede als gevolg daarvan schulden heeft gemaakt of onvoldoende aandacht heeft besteed aan de opzet van zijn nieuwe zaak is niet een bijzondere omstandigheid op grond waarvan van de draagplicht bij helfte dient te worden afgeweken.
6. In het petitum van zijn memorie van grieven stelt de man: “en te bepalen dat de vorderingen van appellant in eerste aanleg evenals zijn vermeerdering van eis, inhoudende een drietal vorderingen, tesamen voor een totaalbedrag van € 49.544,88 alsnog zullen worden toegewezen”. Naar het oordeel van het hof is de vordering van de man onbegrijpelijk. De man geeft niet aan wat moet worden toegewezen en aan wie wat moet worden toegewezen. Zelfs indien het hof uit de vordering van de man zou begrijpen dat de man heeft bedoeld te vorderen dat de vrouw voor de helft draagplichtig is met betrekking tot de hiervoor genoemde schulden, komt het hof niet tot een andere conclusie daar zulks uit de wet voortvloeit. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen kunnen schulden niet worden verdeeld. Voor schuldvernieuwing is de medewerking nodig van de crediteur. Op basis van de stellingen van de man heeft het hof niet kunnen vaststellen dat de man meer dan de helft heeft betaald van de door hem opgevoerde gemeenschapsschulden als gevolg waarvan de man in beginsel een vordering op de vrouw krijgt van hetgeen hij meer heeft betaald dan zijn draagplicht. De grieven van de man treffen derhalve geen doel.
Proceskosten
7. Gezien het feit dat de man in het ongelijk wordt gesteld en de onderhavige procedure nodeloos is geweest acht het hof het redelijk en billijk om de man in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen.
Bekrachtiging
8. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dient het bestreden vonnis onder aanvulling van de gronden te worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 13 juni 2012 van de rechtbank Dordrecht tussen de partijen gewezen;
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen de kosten van dit hoger beroep, begroot als volgt:
  • griffierecht € 291,-
  • advocaat € 1.631,-;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van den Wildenberg en Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2013 in aanwezigheid van de griffier.