ECLI:NL:GHDHA:2013:4932

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2013
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
22-001484-09
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweld en mishandeling tijdens zoektocht naar vermist zusje

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan geweld jegens drie vrouwen tijdens de zoektocht naar zijn van huis weggelopen zusje. De verdachte en zijn medeverdachten drongen een woning binnen in Rotterdam, waar zij dachten dat de zus van de verdachte zich bevond. Bij het binnendringen van de woning werd de hoofdbewoonster geslagen en kregen twee andere vrouwen een kopstoot. Nadat de zus was gevonden, mishandelde de verdachte haar ook nog thuis. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De zaak is complex door de betrokkenheid van meerdere verdachten en de verschillende verklaringen van getuigen. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die de betrokkenheid van de verdachte betwistte. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meegewogen is in de strafmaat. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten wegen in de beslissing.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001484-09
Parketnummer: 10-701278-08
Datum uitspraak: 5 december 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 maart 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1990 te [geboorteplaats],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 2 oktober 2009, 29 april 2011, 4 mei 2012, 13 september 2013 en 21 november 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1, 2, 3, 5, 6 en 7 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij akte partiële intrekking rechtsmiddel heeft de advocaat-generaal bij het gerechtshof ’s-Gravenhage op 7 september 2009 het door de officier van justitie onbeperkt ingestelde hoger beroep partieel ingetrokken met betrekking tot de feiten 5 t/m 7.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is aldus, voor zover thans nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 november 2008 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend
- [ benadeelde partij 1] heeft geslagen/of gestompt en/of
- [ benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] een kopstoot heeft gegeven,
waardoor voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 12 november 2008 te Rotterdam en/of 's-Gravenhage, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde partij 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
immers heeft/is (hebben/zijn) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet
- de bij (een van de vriendinnen van) die [benadeelde partij 3] in gebruik zijnde woning binnengedrongen en/of
- die [benadeelde partij 3] een (in de broeksband gestoken) (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) getoond en/of
- die [benadeelde partij 3] toegevoegd dat ze mee moest gaan want dat hij, verdachte en/of zijn medeverdachten haar anders iets aan ging(en) doen en/of
- die [benadeelde partij 3] gedwongen in een auto te stappen en/of
- die [benadeelde partij 3] tegen haar wil meegevoerd in/met een door hem, verdachte, en/of een van zijn medeverdachten bestuurde auto,
althans zodoende voor die [benadeelde partij 3] een (dreigende) situatie doen ontstaan en/of die [benadeelde partij 3] belet te gaan waarheen die [benadeelde partij 3] wilde gaan;
3.
hij op of omstreeks 12 november 2008 te Rotterdam
tezamen en in vereniging, althans alleen, [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer medeverdachte(n) opzettelijk dreigend die [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] een (in de broeksband gestoken) (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) getoond en/of (daarbij) deze [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] dreigend de woorden toegevoegd: "zeg niet dat ik hier in huis ben anders maak ik je dood. Nu moet ik weer op mensen gaan schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 12 november 2008 te Rotterdam en/of te 's Gravenhage opzettelijk mishandelend zijn, verdachtes, zusje [benadeelde partij 6] heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak t.z.v. het onder 3 ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 november 2008 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk mishandelend
- [ benadeelde partij 1] heeft geslagen of gestompt en
- [ benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] een kopstoot heeft gegeven,
waardoor voornoemde [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 12 november 2008 te Rotterdam en/of 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [benadeelde partij 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
immers hebben/zijn hij verdachte en zijn mededaders met dat opzet
- de bij (een van de vriendinnen van) die [benadeelde partij 3] in gebruik zijnde woning binnengedrongen en
- die [benadeelde partij 3] toegevoegd dat ze mee moest gaan want dat hij, verdachte en zijn medeverdachten haar anders iets aan gingen doen en
- die [benadeelde partij 3] gedwongen in een auto te stappen en
- die [benadeelde partij 3] tegen haar wil meegevoerd in een door hem, verdachte, en/of een van zijn medeverdachten bestuurde auto;
4.
hij op of omstreeks 12 november 2008 te Rotterdam opzettelijk mishandelend zijn, verdachtes, zusje [benadeelde partij 6] heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Voorwaardelijk verzoek met betrekking tot het bewijs
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw verzocht om, indien het hof de positieve resultaten van de fotoconfrontaties van de getuigen [benadeelde partij 1],
[benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] voor het bewijs zal bezigen, [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 2] als getuige te horen.
Nu het hof voormelde herkenningen niet voor het bewijs zal gebruiken is niet voldaan aan de voorwaarde en hoeft op het verzoek niet te worden beslist.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen en bespreking van gevoerde verweren
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - op gronden zoals nader weergegeven in de door haar overgelegde en aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities – primair bepleit dat de verdachte van alle nog aan de orde zijnde ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft zij daartoe aangevoerd – verkort en zakelijk weergegeven – dat alle getuigen verklaren dat er één broer van [benadeelde partij 6] in de woning aanwezig was. Zij geven een signalement van die broer dat niet bij de verdachte past. Voorts heeft de raadsvrouw de betrouwbaarheid van door de getuigen en de aangeefster [benadeelde partij 6] afgelegde verklaringen betwist, alsmede van de fotoherkenningen door de getuigen en heeft zij de uitsluiting hiervan voor het bewijs bepleit. De verdediging stelt dat [medeverdachte] de in de woning aanwezige broer was. Subsidiair heeft de raadsvrouw ter zake van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat medeplegen niet bewezen kan worden.
Ter zake van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw er op gewezen dat de aangeefster [benadeelde partij 6] ter terechtzitting van 29 april 2011 heeft verklaard dat het een ongeluk was.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het de verklaringen die op 13 november 2008 door de getuigen [benadeelde partij 1],
[benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] bij de politie zijn afgelegd (onder meer) voor het bewijs gebruikt waar zij verklaren over het binnendringen in de woning, over hetgeen de binnengedrongen mannen in de woning hebben gezegd en over de door hen geuite bedreigingen en het door hen toegepaste geweld. De verdediging heeft de verklaringen van de getuigen in zoverre niet betwist, en het hof stelt vast dat de verklaringen van de getuigen op deze punten onderling consistent zijn en kort na het gebeurde zijn afgelegd, op een moment dat de getuigen nog niet of nauwelijks in de gelegenheid waren geweest hun verklaringen onderling af te stemmen, zo zij daaraan op enig moment al de behoefte zouden hebben gehad. Het hof acht deze verklaringen van de getuigen in zoverre derhalve betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Zoals hierboven reeds aangegeven laat het hof de later plaatsgevonden hebbende herkenningen bij de fotoconfrontaties buiten beschouwing.
Met inachtneming van het vorenstaande gaat het hof naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van het navolgende uit:
  • op 12 november 2008 hebben vier mannen zich ’s avonds naar de woning van de getuige [benadeelde partij 1] aan [adres] te Rotterdam begeven;
  • Nadat [benadeelde partij 1] de deur van haar woning op een kier had geopend, werd deze meteen opengeduwd en kreeg ze een vuist tegen haar gezicht en haar lichaam door één van de mannen die tegen haar zei: “Waar is mijn zusje?”;
  • Drie mannen zijn vervolgens verder de woning in gegaan;
  • Door één van deze mannen werd wederom duidelijk gemaakt dat hij zijn zusje zocht, door te roepen: “Ik ben haar broer, waar is ze, waar is ze?” De andere mannen riepen: “Waar is [benadeelde partij 6], waar is [benadeelde partij 6]?”. Eén van de twee andere mannen maakte zich bekend als de ‘schoonbroer’ van [benadeelde partij 6];
  • De mannen doorzochten de woning en gaven [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] kopstoten;
  • Nadat zij [benadeelde partij 6] niet hadden aangetroffen, zei één van de mannen tegen [benadeelde partij 3] dat zij mee moest om [benadeelde partij 6] te gaan zoeken. Hij zei tegen haar dat ze mee moest gaan en dat ze haar anders iets aan zouden doen;
  • [benadeelde partij 3] moest vervolgens telefonisch een afspraak met [benadeelde partij 6] maken. Nadat zij [benadeelde partij 6] had gebeld en een afspraak had gemaakt om elkaar om 23:00 uur te ontmoeten op het Westeinde te Den Haag, is [benadeelde partij 3] door de mannen meegenomen en moest zij in de auto stappen die voor de deur stond en waar de vierde man stond te wachten;
  • De mannen zijn vervolgens, met [benadeelde partij 3], onderbroken door een korte tussenstop, naar Den Haag gereden;
  • In Den Haag moest [benadeelde partij 3] van één van de mannen nogmaals [benadeelde partij 6] bellen en vragen of zij al bij de tramhalte was. [benadeelde partij 6] zei toen dat ze al bij de tramhalte stond te wachten. In de buurt van de tramhalte waar [benadeelde partij 3] met [benadeelde partij 6] had afgesproken is de auto geparkeerd. [benadeelde partij 3] moest van één van de mannen naar [benadeelde partij 6] lopen. Ze heeft even met [benadeelde partij 6] gesproken, waarna één van de mannen [benadeelde partij 6] vastpakte en in de auto duwde.
[benadeelde partij 3] is in Den Haag achtergelaten.
Op 13 november 2013 omstreeks 01:00 uur verscheen vervolgens [getuige] aan het politiebureau te Rotterdam, samen met haar dochter [benadeelde partij 6] en twee andere personen. Door de aanwezige verbalisant werd waargenomen dat [benadeelde partij 6] huilde en overstuur was, en hij zag dat [benadeelde partij 6] aan de rechterzijde van haar gezicht een dik, blauw oog had en dat dit een verse verwonding was. De verbalisant hoorde [getuige] uit eigen beweging het volgende verklaren:
“Dit is mijn dochter [benadeelde partij 6]. Zij is vier weken geleden weggelopen van huis. Ik heb haar toen opgegeven als vermist. (…) Vanavond is [benadeelde partij 6] teruggevonden door haar broers in Den Haag. (…)”
De verbalisant heeft vervolgens aan [benadeelde partij 6] gevraagd of zij haar verhaal wilde vertellen, maar merkte aan haar dat ze niets wilde vertellen. Hij heeft hierop aan [benadeelde partij 6] gevraagd om haar verhaal afzonderlijk te doen, waar ze mee instemde. [benadeelde partij 6] verklaarde tegenover de verbalisant als volgt:
“Ik ben drie weken geleden van huis weggelopen. (…) Ik ben weggelopen naar Den Haag. (…) Ik heb in die weken met niemand contact gezocht. Vandaag werd ik gebeld door een meisje dat ik ken. Zij vroeg mij om naar buiten te komen. (…) Dat meisje klonk heel zenuwachtig en ze praatte heel snel. (…) Ik ben uiteindelijk toch naar buiten gegaan. Plotseling zag ik mijn broer staan. Hij heet [verdachte], geboren op [geboortejaar] 1990. Ook mijn andere broer was erbij (…). Zij hebben mij tegen mijn zin in de auto meegenomen. Ze hebben mijn telefoon afgepakt en ze wilden de pincode hiervan weten. We zijn toen naar huis gereden. Dit is aan [adres] te Rotterdam. Thuis stelden zij allemaal vragen. (…) Ook wilden ze de pincode van mijn telefoon. Ik gaf dit niet, dus kreeg ik met de vuist van [verdachte] een klap op mijn oog. (…) Mijn broer [verdachte] heeft mij mishandeld. (…) We zijn daarna naar het politiebureau gereden.”
Op de vraag van de verbalisant wie haar andere broer was heeft [benadeelde partij 6] verklaard dat de jongen die op dat moment bij haar moeder stond de broer was die met [verdachte] mee was. Deze broer bleek te zijn genaamd: [medeverdachte], geboren op [geboortejaar] 1988 te Rotterdam.
Nader onderzoek door de politie heeft uitgewezen dat [benadeelde partij 6] drie broers heeft, te weten [broer 1],[medeverdachte/broer 2]] en [verdachte/broer 3]], en dat [broer 1] sinds 12 juni 2008 gedetineerd zat, zodat hij niet bij de ten laste gelegde feiten betrokken kan zijn geweest.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de hierboven weergegeven door [benadeelde partij 6] en haar moeder afgelegde verklaringen overweegt het hof als volgt. [benadeelde partij 6] en haar moeder hebben deze verklaringen spontaan afgelegd. Niet gebleken is – noch acht het hof aannemelijk - dat zij op dat moment op de hoogte waren van hetgeen zich in de woning aan de [adres] te Rotterdam had afgespeeld en dat zij zich bewust waren van de reikwijdte van hun verklaringen. Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin deze verklaringen zijn opgenomen blijkt dat [benadeelde partij 6] door haar moeder naar het politiebureau werd gebracht omdat zij nog een straf van vier maanden moest uitzitten.
Dit maakt dat het hof deze verklaringen betrouwbaar acht en bruikbaar voor het bewijs.
Anders dan de raadsvrouw meent doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af dat [benadeelde partij 6] niet over de aanwezigheid van haar ‘schoonbroer’ [medeverdachte 2] heeft verklaard.
Het hof gaat er op grond van de verklaringen van [benadeelde partij 6] en haar moeder vanuit dat de verdachte op 12 november 2008 door haar broers [verdachte] en [medeverdachte] bij de tramhalte aan het Westeinde te Den Haag is meegenomen, en tevens dat beide broers betrokken waren bij de gewelddadigheden in de woning aan de [adres] te Rotterdam en de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [benadeelde partij 3].
- De omstandigheid dat [benadeelde partij 3] telefoongesprekken heeft kunnen voeren in de auto staat naar het oordeel van het hof, anders dan de raadsvrouw stelt, in de gegeven omstandigheden, niet in de weg aan wederrechtelijke vrijheidsberoving.
– Uit de verklaring van [benadeelde partij 3] kan immers worden afgeleid dat de mannen die haar vanaf de woning aan de [adres] te Rotterdam in een auto hebben meegenomen, ook nadat twee mannen de auto tijdens een korte stop even hadden verlaten en één van de mannen van plaats was veranderd, dezelfde mannen waren als de mannen die in Den Haag in de auto zaten. Over een wisseling van een of meer personen in de auto met een of meer anderen heeft zij niets verklaard.
[medeverdachte] heeft evenmin over een wisseling van de in de auto aanwezige personen verklaard. Hij is ter terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2011 als getuige gehoord en heeft daar bekend – zakelijk weergegeven - samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] en nog twee anderen in de woning aan de [adres] te Rotterdam te zijn geweest en vervolgens met dezelfde personen en [benadeelde partij 3] naar Den Haag te zijn gereden.
[medeverdachte] heeft op voornoemde terechtzitting voorts verklaard dat zijn broer [verdachte] niet bij de gebeurtenissen op 12 november 2008 aanwezig was. Deze verklaring schuift het hof in zoverre als ongeloofwaardig terzijde, zulks te meer gelet op het tijdstip waarmee de getuige met deze verklaring is gekomen, te weten eerst ter terechtzitting in hoger beroep en nadat hij zelf was vrijgesproken, en omdat de getuige, toen hem op voornoemde terechtzitting een foto van de verdachte werd getoond, heeft verklaard zichzelf op die foto te herkennen. Het hof acht het hoogst onaannemelijk dat de getuige zichzelf voor zijn broer zou aanzien en gaat er veeleer vanuit dat [medeverdachte] dit heeft verklaard om zijn broer te ontlasten.
Uit de door de getuigen afgelegde verklaringen komt naar voren dat twee van de binnengedrongen mannen zich bekend hebben gemaakt als de broer respectievelijk de schoonbroer van [benadeelde partij 6].
De stelling van de raadsvrouw dat hieruit volgt dat er dus maar één, en niet meer dan één, broer van [benadeelde partij 6] aanwezig was, gaat eraan voorbij dat de andere twee personen geen mededeling hebben gedaan omtrent hun identiteit dan wel relatie tot [benadeelde partij 6], zodat een dergelijke conclusie niet getrokken kan worden. Het hof verwerpt deze stelling van de raadsvrouw derhalve en gaat hier verder aan voorbij.
Naar het oordeel van het hof is de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 en 2 ten laste gelegde op grond van het vorenstaande gegeven.
Anders dan door de raadsvrouw is betoogd, kan naar het oordeel van het hof voorts worden bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft medegepleegd. De raadsvrouw heeft verwezen naar de verklaring die [benadeelde partij 3] bij de politie heeft afgelegd, inhoudende dat toen zij een kopstoot van één van de mannen kreeg, de twee andere in de woning aanwezige mannen zeiden: “Niet doen, niet doen, dat is niet nodig” en tevens naar de verklaring van (naar het hof begrijpt) [benadeelde partij 2], die bij de politie iets soortgelijks heeft verklaard.
Uit voormelde feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat de vier mannen met elkaar naar de woning aan de [adres] te Rotterdam zijn gegaan om [benadeelde partij 6], die haar huis ontvlucht was, te vinden en, zo nodig onder dwang, terug naar huis te brengen. Dat dit gepaard zou (kunnen) gaan met geweld dan wel dreiging met geweld was naar het oordeel van het hof in deze situatie voor alle vier de mannen al snel duidelijk en kennelijk ingecalculeerd. Vanaf het moment dat drie van hen direct na het openen van de deur de woning binnendrongen is namelijk meteen geweld gebruikt, dat door hen allen voor lief is genomen. Weliswaar vonden twee van de mannen het geweld op enig moment kennelijk te ver gaan, doch zij hebben de zoektocht naar [benadeelde partij 6] geen van allen gestaakt. Zij hebben toen [benadeelde partij 6] niet in de woning bleek te zijn zelfs één van de meisjes onder dwang meegenomen teneinde [benadeelde partij 6] te vinden. Aldus concludeert het hof dat tussen alle vier de mannen sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dat sprake is van medeplegen.
Gelet op het vorenstaande in onderling verband bezien, is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op de bewezen verklaarde wijze aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt.
Het onder 4 ten laste gelegde acht het hof eveneens wettig en overtuigend bewezen. Het hof baseert zich daarbij op de hierboven genoemde, en door het hof betrouwbaar geachte, verklaring van [benadeelde partij 6] bij de politie, die zij op 19 mei 2009 bij de politie bevestigd heeft door te verklaren dat [verdachte] haar had geslagen omdat ze haar pincode niet wilde geven, en tevens op de eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, inhoudende – zakelijk weergegeven - dat hij de telefoon van zijn zusje probeerde af te pakken en hij haar een klap heeft gegeven. Mede gelet op de op verschillende momenten afgelegde verklaringen van [benadeelde partij 6], acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij de klap per ongeluk heeft gegeven niet geloofwaardig en gaat het hof hieraan voorbij.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld - rekening houdend met overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden – tot een gevangenisstraf voor de duur van 111 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich bij de zoektocht naar zijn van huis weggelopen zusje samen met anderen schuldig gemaakt aan bruut geweld jegens drie vrouwen die aanwezig waren in een woning waar hij dacht dat ook zijn zusje verbleef. Bij het binnendringen van de woning is de hoofdbewoonster geslagen of gestompt, en nadat de verdachten verder de woning waren ingegaan kregen de twee andere vrouwen een kopstoot. Aldus heeft de verdachte samen met zijn medeverdachten op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Feiten die met dergelijke agressie gepaard gaan worden door slachtoffers in het algemeen bovendien als zeer bedreigend en beangstigend ervaren. Daarnaast brengen dergelijke feiten ook gevoelens van angst en onveiligheid teweeg in de maatschappij.
Toen het zusje van de verdachte niet in de woning werd aangetroffen, hebben de verdachten één van de vrouwen bedreigd en onder dwang meegenomen in een auto teneinde haar een afspraak met het zusje van de verdachte te laten maken en haar zodoende te vinden. Hiermee hebben de verdachte en de medeverdachten een grove inbreuk op de bewegingsvrijheid van het slachtoffer gemaakt. Zij zijn er bovendien aan voorbij gegaan dat een feit als het onderhavige door het slachtoffer als bedreigend en beangstigend zou kunnen worden ervaren. Voorts rekent het hof het de verdachte aan dat de slachtoffers geheel buiten de problemen stonden die er kennelijk in de familie van de verdachte speelden, en daar buiten hun wil bij betrokken zijn geraakt.
Nadat het gelukt was om het zusje van de verdachte te vinden en haar mee naar huis te nemen, heeft de verdachte zijn zusje thuis mishandeld en daarmee inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Het hof rekent de verdachte dit handelen des te meer aan omdat het heeft plaatsgevonden in de ouderlijke woning, waar het slachtoffer zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 november 2013, waaruit blijkt dat hij meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op het meest recent over de persoon van de verdachte opgestelde reclasseringsadvies d.d. 18 juli 2013 van de Reclassering Nederland, dat is uitgebracht in een andere zaak tegen de verdachte.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de ernst van de feiten in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam op 2 februari 2010 veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf. Rekening houdend met de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht vindt het hof een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, op zijn plaats.
Het hof constateert evenwel, met de advocaat-generaal, dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, nu de zaak in hoger beroep niet binnen twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel is afgedaan, doch na ruim vier jaren.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat het hof een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, zal opleggen.
Het hof wijkt af van de vordering van de advocaat-generaal nu de ernst van de feiten daarin naar het oordeel van het hof onvoldoende tot uitdrukking komt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (
zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (
twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk, mr. S.A.J. van ’t Hul en mr. P.H. Holthuis, in bijzijn van de griffier mr. S.N. Keuning.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 december 2013.
Mr. P.H. Holthuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.