In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het kraken van een pand. In eerste aanleg was het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, waarop de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft het openbaar ministerie ontvankelijk verklaard in de vervolging en de zaak terugverwezen naar de politierechter. Het hof overwoog dat de ontruimingsbevoegdheid van de politie niet als strafvorderlijke bevoegdheid kan worden aangemerkt en dat de vraag of er sprake was van huisrecht op het moment van binnentreden door de politie van belang was voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het politieoptreden. Het hof concludeerde dat het pand ten tijde van het binnentreden niet feitelijk als woning in gebruik was, waardoor de verdachte zich niet kon beroepen op huisrecht. Het hof verwierp ook de argumenten van de verdediging met betrekking tot het vertrouwensbeginsel en het recht op rechtsbijstand. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.