5jaren, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 40.380,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en de door de benadeelde partij gemaakte kosten, en dat aan de verdachte de schadevergoedings-maatregel zal worden opgelegd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof –overeenkomstig de rechtbank- in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte en het slachtoffer kenden elkaar uit de buurt. Het slachtoffer hielp de verdachte door hem te eten en te drinken te geven en af en toe gaf zij hem ook wat geld. De verdachte hielp haar op zijn beurt met klusjes in de tuin en bij vragen over het gebruik van haar laptop. Uit dien hoofde was de verdachte bekend met de woning en de daarbij behorende tuin van het slachtoffer. De verdachte wist derhalve ook dat het slachtoffer alleen woonde en angstig was, dat zij een laptop bezat en van plan was haar woning te verbouwen. Hij dacht dat zij daarvoor mogelijk geld in huis zou hebben. Ruim twee weken voor de diefstal, had de verdachte het plan opgevat om bij het slachtoffer in te breken. De verdachte is vervolgens uiterst planmatig te werk gegaan. Hij heeft meerdere personen benaderd om mee te doen.
Op 14 juli 2012 is de verdachte in de namiddag nog bij het slachtoffer in de woning een kopje koffie gaan drinken. Die avond was hij vastbesloten bij haar in te breken, zoals blijkt uit de in zijn telefoon aangetroffen tekst-/pingberichten. De verdachte heeft een masker voor zijn mededader en een pruik/masker voor zichzelf meegenomen om herkenning te voorkomen. De verdachte en zijn mededader zijn via de tuin/achterzijde de woning binnengegaan en hebben het slachtoffer bedreigd met geweld. De mededader van de verdachte heeft het slachtoffer gesommeerd mee naar boven te gaan om op zoek te gaan naar waardevolle spullen. Het slachtoffer is toen naar de tweede verdieping gelopen waar de mededader haar laptop heeft gepakt en meegenomen. De hele situatie was voor het slachtoffer dusdanig beangstigend dat zij maar één uitweg zag en dat was vluchten via het raam op de tweede verdieping waarbij zij uit dit raam is gevallen. Daarbij heeft zij zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een op meerdere plaatsen gebroken bekken, drie gebroken wervels en een gebroken rib.
Op een dergelijk feit kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Hoewel de verdachte en zijn mededader feitelijk geen geweld hebben toegepast, heeft hun handelen wel geleid tot zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer. Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee bij het bepalen van de strafmaat.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 september 2013, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, zij het voor andersoortige feiten.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van een omtrent de persoon van de verdachte opgemaakt psychologische rapport d.d. 29 oktober 2012, opgesteld door dr. A. van der Donk, GZ-psycholoog. Hieruit komt naar voren dat de verdachte ten aanzien van het hem ten laste gelegde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar zou zijn.
Het hof maakt die conclusies tot de zijne en acht
de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van het rapport van de Reclassering Nederland d.d. 4 januari 2013.
In het rapport is een uitgebreid plan van aanpak opgenomen met onder meer een behandelverplichting bij forensisch psychiatrische polikliniek De Waag Rijnmond of soortgelijke instelling en een kortdurende klinische opname.
Het hof is van oordeel dat ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk is geworden dat de verdachte thans gemotiveerd is voor hulpverlening in een gedwongen kader. Een gevangenisstraf, zoals gevorderd, die gezien de duur daarvan geen voorwaardelijk deel toelaat, zou naar het oordeel van het hof de goede ontwikkeling van de verdachte doorkruisen. Anders dan de advocaat-generaal hecht het hof doorslaggevend gewicht aan deze positieve ontwikkeling en acht het de in eerste aanleg opgelegde straf passend. Derhalve zal ook het hof de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf opleggen met bijzondere voorwaarden conform het plan van aanpak van de reclassering, als omschreven in voormeld reclasseringsadvies.
Het hof is - alles overwegende en mede gelet op de speciale en generale preventie - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 41.159,- (€ 5.439,- en € 35.720,- bij wijze van voorschot, inclusief wettelijke rente tot 27 maart 2013).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van €40.380,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en de gemaakte kosten en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De vordering van de benadeelde partij als zodanig is door en namens de verdachte niet betwist. De verdediging heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat deze complex is en behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 5.380,- materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van immateriële schade naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 1.200,-, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 20.380,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.