ECLI:NL:GHDHA:2013:5118

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
22-003878-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte op zijn vriendin met tientallen messteken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zijn 28-jarige vriendin met tientallen messteken om het leven heeft gebracht. De verdachte, geboren in 1976, had een relatie van ruim zeven jaar met het slachtoffer en woonde samen met haar. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren. De zaak kwam in hoger beroep na een eerdere vrijspraak voor het impliciet primair ten laste gelegde, maar de verdachte werd wel veroordeeld voor het impliciet subsidiair ten laste gelegde, namelijk doodslag. De feiten zijn als volgt: op 9 november 2011 heeft de verdachte, na een woordenwisseling, zijn vriendin in hun woning in Rotterdam met een mes in de nek gestoken, wat leidde tot haar overlijden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, ondanks zijn verweer dat een ander het slachtoffer zou hebben omgebracht. De bewijsvoering was gebaseerd op forensisch onderzoek, getuigenverklaringen en camerabeelden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet geloofwaardig was in zijn verklaringen en dat er geen bewijs was voor de aanwezigheid van een derde persoon in de woning. De verdachte heeft geen verantwoording afgelegd voor zijn daad en heeft geprobeerd sporen te wissen. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden zwaar meegewogen in de strafmaat. De vordering van de benadeelde partij, die materiële schade claimde, werd toegewezen tot een bedrag van € 2.429,10. Het hof heeft ook de mogelijkheid van een voorwaardelijke invrijheidstelling besproken, waarbij de verdachte onder behandeling zou moeten komen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003878-12
Parketnummer: 10-731269-11
Datum uitspraak: 12 november 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 augustus 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1976,
thans gedetineerd in PI Rijnmond, De Schie te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 1 februari 2013, 5 juli 2013 en 29 oktober 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het impliciet subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, met de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 9 november 2011 tot en met 11 november 2011 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, meermalen, althans eenmaal (met kracht) die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of het lichaam gestoken tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak voorbedachte raad.
Het hof acht met de rechtbank en de advocaat-generaal niet bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Het hof spreekt de verdachte dientengevolge vrij van het impliciet primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op9 november 2011 te Rotterdam opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, meermalen, met kracht die [slachtoffer] met een mes, in de nek en het lichaam gestoken tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2013 bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Hij heeft daartoe aangevoerd zoals weergegeven in zijn overgelegde pleitaantekeningen – kort en zakelijk weergegeven – dat een ander dan de verdachte het slachtoffer om het leven moet hebben gebracht tussen het moment dat de verdachte de woning in de middag na een woordenwisseling met het slachtoffer heeft verlaten en het moment dat hij haar bij thuiskomst omstreeks 17:30 uur diezelfde middag levenloos op de grond van hun woning heeft aangetroffen met het mes nog in haar nek.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat het door de verdachte geschetste scenario niet aannemelijk is geworden. Daartoe heeft hij overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir gewezen op de ongeloofwaardige verklaring van de verdachte over onder meer het verwisselen van zijn kleding op 9 november 2011 en de aard van de verwondingen die zijn geconstateerd aan zijn handen ten tijde van zijn aanhouding, alsmede het ontbreken van sporen of materiaal die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een ander dan het slachtoffer of de verdachte in hun woning.
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op basis van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 11 november 2011 omstreeks 17:30 uur meldde de verdachte zich op een politiebureau te Capelle aan de IJssel en verklaarde hij dat hij op 9 november 2011, omstreeks 17:40 uur zijn vriendin [slachtoffer], geboren [geboortejaar] 1983, (hierna: het slachtoffer) in hun woning aan de [adres], te Rotterdam dood heeft aangetroffen. [1] Hij verklaarde verder dat hij alles in de woning heeft aangeraakt, waaronder ook het lichaam van het slachtoffer en het mes dat in haar nek stak. [2] Hierop is de politie naar voornoemde woning gegaan, alwaar zij het levenloze lichaam van het slachtoffer hebben aangetroffen. [3]
Bij sectie op het lichaam van het slachtoffer is vastgesteld dat het hoofd, de hals, het bovenlichaam en beide armen en handen waren bezaaid met circa 74 scherprandige perforaties en klievingen met het aspect van steek- en snijletsels. Deze perforaties zijn bij leven opgelopen door het steken en snijden met één of meer scherp snijdende voorwerpen zoals één of meer messen. Het overlijden wordt verklaard door het massale bloedverlies uit alle verwondingen tezamen in combinatie met verstikkingsverschijnselen door luchtwegobstructie als gevolg van bloedinademing en functieverlies van de longen door bilaterale perforaties.
Bij het onderzoek verricht in de woning aan de [adres] is onder de rechterarm van het slachtoffer een bebloed vleesmes aangetroffen van in totaal 32 centimeter. Het mes is voorzien van een handvat van 13 centimeter lengte. De breedte van het lemmet is ongeveer 4,5 centimeter. [4] Op dit vleesmes is aangetroffen een DNA-mengprofiel afkomstig van minimaal twee personen dat matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer en de verdachte. [5] Er zijn geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van drie (of meer) personen. [6] Verder kan op grond van technisch onderzoek in de woning, worden vastgesteld dat het slachtoffer al meer dan 24 uur geleden was overleden, dat zij in de woning om het leven is gebracht en dat is getracht om de woning schoon te maken. Er zijn geen sporen van braak aangetroffen. [7]
Voorts is tijdens het onderzoek in de woning een vuilniszak aangetroffen met daarin een bebloed T-shirt en spijkerbroek, alsmede bebloede sokken en sportschoenen van het merk PUMA met zwarte belijning. De schoenen waren zowel rondom als aan de binnenzijde bebloed. [8] Op camerabeelden van de winkel Marskramer kan worden waargenomen dat de verdachte op 9 november 2011 omstreeks 13:44 uur in die winkel was en dat hij toen een T-shirt en schoenen droeg die overeenkomen met het T-shirt en de schoenen die zijn aangetroffen in de vuilniszak. [9] Op camerabeelden van het Kruidvat is vervolgens te zien dat de verdachte op diezelfde dag omstreeks 17:14 uur is gekleed in een lichtblauw shirt en andersoortige schoenen van het merk PUMA dan die zijn aangetroffen in de vuilniszak. [10] Ook is te zien dat de linkerhand van de verdachte verbonden lijkt te zijn. [11] De kassière van het Kruidvat heeft als getuige verklaard dat zij aan de verdachte een verbanddoos heeft verkocht en dat de verdachte een nog verse wond aan zijn ringvinger had. [12] Bij de aanhouding van de verdachte zat zijn linkerhand in verband gewikkeld en zaten op twee vingers van zijn rechterhand pleisters geplakt. [13]
Verder zijn tijdens het onderzoek onder de pantalon op de huid van de linker heup van het slachtoffer en op het dekbedovertrek ter hoogte van de rechterknie van het slachtoffer bloedsporen veiliggesteld. [14] Beide bemonsteringen bevatten een DNA-profiel dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte. [15] Voorts is onder een nagel van de linkerhand van het slachtoffer naast een DNA-hoofdprofiel dat matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer, een DNA-nevenprofiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. [16]
Op grond van het vorenstaande is naar oordeel van het hof de conclusie gewettigd dat de verdachte het slachtoffer met het aangetroffen vleesmes om het leven heeft gebracht, daarbij zelf ook gewond is geraakt, zijn met bloed besmeurde kleding heeft verwisseld voor andere kleding en naar het Kruidvat is gegaan waar hij een verbanddoos heeft gekocht om zijn wonden te verbinden.
Alternatief scenario.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft een alternatieve lezing. Hij heeft steeds verklaard – kort en zakelijk weergegeven - dat hij op 9 november 2011 de woning rond 16:30 uur heeft verlaten na onenigheid met het slachtoffer over hun financiën; dat hij toen naar een parkje is gegaan om voor zichzelf het één en ander op papier te zetten waarbij hij zich aan het papier heeft gesneden; en dat hij rond 17:30 uur is teruggegaan naar de woning waar hij het slachtoffer levenloos met een mes in haar nek heeft aangetroffen. De verdachte heeft vervolgens het mes uit de nek van het slachtoffer gehaald, het slachtoffer vastgepakt en tegen zich aangehouden en het bloed in de woning opgeruimd. Over het slachtoffer heeft hij een dekbedovertrek heen gelegd.
Eerst op 11 januari 2012 heeft de verdachte - na te zijn geconfronteerd met de camerabeelden van de Marskramer en het Kruidvat - tegenover de politie een verklaring afgelegd over het wisselen van zijn kleding, inhoudende dat hij na zijn bezoek aan de Marskramer zijn T-shirt heeft gewisseld en na zijn bezoek aan het Kruidvat en het aantreffen van het slachtoffer, maar nog voor het schoonmaken van de woning, het T-shirt dat hij eerder die dag aanhad weer heeft aangetrokken. [17] Nadat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg is voorgehouden dat de kleding die hij droeg in het Kruidvat overeenkomt met de kleding die hij aan had ten tijde van zijn aanhouding, heeft hij hieraan toegevoegd dat hij nog voordat hij het slachtoffer heeft vastgepakt en tegen zich aan heeft gehouden, van kleding is gewisseld. [18] Ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2013 heeft de verdachte weer verklaard dat hij op het moment dat hij het slachtoffer oppakte en tegen zich aan drukte een jas aan had met daaronder het licht blauwe T-shirt dat te zien is op de camerabeelden van het Kruidvat en dat hij daarna voordat hij ging schoonmaken zijn shirt heeft verwisseld.
Oordeel van het hof
Gelet op feiten en omstandigheden zoals hierboven weergegeven is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat een ander dan de verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Daarbij acht het hof het van belang dat in de woning waar het slachtoffer is aangetroffen geen braaksporen, materialen en/of sporen zijn aangetroffen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een ander dan het slachtoffer of de verdachte aldaar, terwijl in de woning uitgebreid forensisch onderzoek is verricht. Het hof acht het niet aannemelijk dat een ander binnen het korte tijdsbestek van ongeveer één uur dat de verdachte volgens zijn verklaring niet in de woning aanwezig was, de woning is binnengegaan en het slachtoffer op deze gewelddadige wijze om het leven heeft gebracht zonder daarbij enig spoor van zijn aanwezigheid achter te laten. Verder neemt het hof in aanmerking dat de verdachte, geconfronteerd met bevindingen uit het onderzoek, steeds anders heeft verklaard over het wisselen van zijn (bebloede) kleding die middag. De verklaring van de verdachte dat zijn bloedsporen op het heft van het mes en elders in de woning veroorzaakt zijn door een verwonding aan zijn hand, omdat hij zich aan papier had gesneden, acht het hof niet geloofwaardig.
Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen.
Op grond van de wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht, het aangetroffen vleesmes en het grote aantal messteken dat haar is toegebracht, acht het hof bewezen dat de verdachte haar opzettelijk om het leven heeft gebracht.
Daarmee acht het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het impliciet subsidiair bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 17 juli 2012, opgesteld en ondertekend door G.B. van de Kraats, psychiater, en L. Vermeulen, GZ-psycholoog, onder supervisie van R.J.A. van Helvoirt, psycholoog.
Hierin staat vermeld – kort en zakelijk weergegeven – dat de verdachte vanaf 2003 binnen de GGZ onder behandeling is geweest in verband met bij hem gediagnosticeerde recidiverende episodes van depressieve stemmingsklachten, suïcidaliteit, vermijdingsgedrag en gevoelens van onzekerheid. Ten tijde van het onderzoek zijn er geen aanwijzingen voor een bestaande depressieve stemmingsstoornis geconstateerd. De verdachte voldoet aan de criteria voor een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis, met een onderliggende psychodynamiek die in de kern narcistisch van aard is. De verdachte is overmatig angstig voor kritiek, afkeuring en/of afwijzing door de ander. Hij ziet zichzelf als sociaal onbeholpen, is onzeker en kampt met gevoelens van minderwaardigheid. Vanuit deze angst vertoont de verdachte een sterke neiging tot vermijding en loochening. Bij dit alles is sprake van (sociaal) disfunctioneren op meerdere levensgebieden als gevolg van bij de verdachte bestaande persoonlijkheidsproblematiek. Er zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen voor een bestaande impulsregulatiestoornis, met betrekking tot zijn agressieregulatie valt juist de agressiegeremdheid van de verdachte op. Van de ontwijkende persoonlijkheidsstoornis was sprake ten tijde van het ten laste gelegde.
De ten laste gelegde gedragingen passen niet bij de bij de verdachte vastgestelde pathologie en bij een voor hem typisch patroon van handelen. Derhalve bestaan er geen gronden om met betrekking tot het ten laste gelegde feit een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid te adviseren.
Het hof verenigt zich met de inhoud van de rapportage. Het hof stelt op grond van de rapportage vast dat het bewezenverklaarde feit volledig aan de verdachte kan worden toegerekend.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar, terwijl ook het feit strafbaar is.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof, grotendeels in lijn met de rechtbank, in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn 28-jarige vriendin met wie hij ruim 7 jaar een relatie had en met wie hij samenwoonde met tientallen messteken om het leven gebracht. Het slachtoffer heeft geprobeerd om de messteken af te weren en moet de gewelddadige aanval op haar leven door haar partner derhalve tenminste enige tijd bewust hebben ondergaan. Zij zal heel angstige laatste minuten hebben gehad.
Het slachtoffer was een jonge hard werkende vrouw die behalve zichzelf ook de verdachte financieel onderhield. Zij had duidelijke toekomstplannen voor hen beiden.
Het hof rekent de verdachte zwaar aan dat hij juist diegene van het leven heeft beroofd die ondanks vele problemen altijd achter hem is blijven staan en hem steunde bij zijn psychische problemen.
Na de dood van het slachtoffer heeft de verdachte geen enkele verantwoording afgelegd voor zijn daad. Integendeel, hij heeft in de woning sporen gewist en geprobeerd de politie met zijn verklaringen op het verkeerde been te zetten. Hij heeft geen inzicht in zijn gedachtegang en beweegredenen voor zijn handelen gegeven die tot haar dood hebben geleid, ook niet ten behoeve van de nabestaanden. Zij blijven in het ongewisse over het motief van de verdachte. Voor de familieleden van het slachtoffer moet het gebeurde een schokkende en zeer traumatische ervaring zijn. Hen is een groot verlies en onherstelbaar leed aangedaan.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 oktober 2013, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van enig strafbaar feit.
Ook heeft het hof oog gehad voor het gegeven dat de verdachte, al is het gebeurde volledig en alleen aan hem te verwijten, ook zelf het gevolg van zijn onbezonnen handelen zal moeten dragen, nu hij zijn levenspartner is kwijtgeraakt.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de bovengenoemde rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie d.d. 17 juli 2012.
Het hof heeft tot slot ook gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Het hof is - alles overwegende – met de rechtbank van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft
[benadeelde partij]zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.429,10.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 2.429,10.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.429,10 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Overweging met betrekking tot een voorwaardelijke invrijheidstelling
Gelet op de bevindingen van de deskundigen zoals daarvan is gebleken uit het voornoemde rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychologie en Psychiatrie van 17 juli 2012, alsmede de eigen verklaring van de verdachte omtrent zijn psychische gezondheid en voorts de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde feit, waarvan bovendien de beweegreden onbekend is gebleven, geeft het hof het openbaar ministerie uitdrukkelijk in overweging bij een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling te onderzoeken of daaraan als bijzondere voorwaarde moet worden gesteld de verplichting dat de veroordeelde zich onder een klinische of ambulante behandeling stelt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (
twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde partij]ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.429,10 (tweeduizend vierhonderdnegenentwintig euro en tien cent) bestaande uit € 2.429,10 (tweeduizend vierhonderdnegenentwintig euro en tien cent) materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij], een bedrag te betalen van
€ 2.429,10 (tweeduizend vierhonderdnegenentwintig euro en tien cent) bestaande uit € 2.429,10 (tweeduizend vierhonderdnegenentwintig euro en tien cent) materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
34 (vierendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. A.J.M. Kaptein en mr. R.C. Langeler, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 november 2013.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2011 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17F0 2011337482-5, p. 1.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2011 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL170F0 2011337482-3, p. 5.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2011 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17P0 2011337482-75, p. 101 en 102.
4.Een geschrift, zijne een afschrift van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2011337482-19, p. 43, 54 en 55.
5.Een geschrift, zijnde een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk d.d. 9 maart 2012, nr. 2011.11.11.109, opgesteld en ondertekend door drs. K. Vos, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA.
6.Een geschrift, zijnde een aanvullende deskundigenopdracht van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 april 2013, nr. 2011.11.11.109, opgesteld en ondertekend door drs. K. Vos.
7.Een geschrift, zijne een afschrift van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2011337482-19, p. 211 en 212.
8.Een geschrift, zijne een afschrift van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2011337482-19, p. 136 en 148-159.
9.Een geschrift, zijne een afschrift van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2011337482-19, p. 176-183 en 212
10.Een geschrift, zijne een afschrift van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2011337482-19, p. 184-193.
11.Een geschrift, zijne een afschrift van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2011337482-19, p. 212.
12.Het proces-verbaal van verhoor van de raadsheer-commissaris d.d. 25 april 2013, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige].
13.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2011 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL170F0 2011337482-3, p. 5.
14.Een geschift, zijnde een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk d.d. 16 maart 2012, nr. 2011.11.11.109, opgesteld en ondertekend door ing. J.C.M. Limborgh, p. 7 en 8.
15.Een geschrift, zijde een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk d.d. 9 juli 2012, nr. 2011.11.11.109, opgesteld en ondertekend door drs.
16.Een geschift, zijnde een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk d.d. 27 maart 2013, nr. 2011.11.11.109, opgesteld en ondertekend door ing. J.L.W. Dieltjes.
17.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 januari 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17C0 2011337482-189, p. 771.
18.Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 24 juli 2012.