In deze zaak gaat het om de vervangende toestemming voor de aanvraag van een reisdocument voor de minderjarige, aangevraagd door de vader in hoger beroep. De vader is op 24 januari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage, die op 17 december 2012 toestemming had verleend aan de moeder voor de aanvraag van een paspoort voor de minderjarige. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. Y. Özdemir, verzet zich tegen deze beslissing, terwijl de moeder, bijgestaan door advocaat mr. M.J. Zennipman, de bestreden beschikking wenst te handhaven.
Tijdens de procedure heeft de raad voor de kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg te Den Haag hun standpunten kenbaar gemaakt, maar hebben zij ervoor gekozen niet ter zitting te verschijnen. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 mei 2013. De vader heeft aangevoerd dat er concrete dreigingen zijn dat de moeder met de minderjarige naar het buitenland zal vertrekken, en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de moeder te verplichten tot het voldoen aan de door het hof gestelde voorwaarden.
Het hof heeft de argumenten van de vader en de moeder zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat er geen objectieve aanwijzingen zijn dat de vrees van de vader gerechtvaardigd is. Het belang van de minderjarige om in het bezit te zijn van een geldig reisdocument, onder andere voor identificatie in het ziekenhuis, weegt zwaarder. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en het hoger beroep van de vader afgewezen.