ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ0637

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-00746-11
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak met betrekking tot openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht. De verdachte was eerder schuldig verklaard voor openlijke geweldpleging, gepleegd op 4 april 2008 te Zwijndrecht. Het hof heeft vastgesteld dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, zoals vereist door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De redelijke termijn van berechting in eerste aanleg was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar verstreken was tussen het eerste politieverhoor en het eindvonnis. Ook de termijn voor het indienen van de stukken bij het hof was niet in acht genomen, wat leidde tot een vertraging van twintig maanden.

Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op geweld tegen een (hoofd)conductrice, omdat niet overtuigend was aangetoond dat het opzet van de verdachte ook op haar gericht was. Wel heeft het hof bewezen verklaard dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een reiziger in de trein. Ondanks de ernst van het feit, heeft het hof besloten om geen straf of maatregel op te leggen, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde feit, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder in aanraking was gekomen met politie of justitie.

De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het geweld jegens deze partij. Het hof heeft de beslissing van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de verdachte strafbaar heeft verklaard, maar geen straf of maatregel heeft opgelegd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000746-11
Parketnummer: 11-710348-09
Datum uitspraak: 4 februari 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van
27 januari 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] (Joegoslavië),
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 21 januari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde en is bepaald dat, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel wordt opgelegd. Voorts is de vordering van de benadeelde partij afgewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 april 2008 te Zwijndrecht met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een trein, staande op het station Zwijndrecht, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een reiziger en/of tegen [slachtoffer], (hoofd)conductrice van de Nederlandse Spoorwegen, welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen van die achter [slachtoffer] staande reiziger, waarbij (ook) die [slachtoffer] tegen haar rug en/of haar maag en/of haar ribben is geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of het duwen van die [slachtoffer] tegen leuningen van zittingen van die trein en/of het achterna rennen van die reiziger.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijspraak
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de in de tenlastelegging genoemde reiziger. Naar het oordeel van het hof is evenwel niet in voldoende overtuigende mate komen vast te staan dat het opzet van de verdachte - ook niet in voorwaardelijke zin - eveneens gericht was op geweld tegen [slachtoffer], die voornoemde reiziger te hulp is geschoten. Het hof zal de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 04 april 2008 te Zwijndrecht met een ander, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een trein, staande op het station Zwijndrecht, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een reiziger, welk geweld bestond uit het slaan en schoppen en/of trappen en het achterna rennen van die reiziger.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overweging
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de tenlastelegging niet enkel ziet op de situatie dat de reiziger achter [slachtoffer] stond.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Geen straf of maatregel
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door samen met een ander in een trein, ten overstaan van passagiers, een reiziger achterna te rennen en deze te slaan en te schoppen of trappen.
Dat is een ernstig feit, waarvoor in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is.
Het hof heeft echter - met de verdediging - vastgesteld dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Immers, de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden nu tussen de datum van het eerste politieverhoor van de verdachte op 10 november 2008 en de datum van het eindvonnis van 27 januari 2011, meer dan twee jaar is verstreken. Vervolgens is op 10 februari 2011 namens de verdachte tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Eerst twintig maanden later, op 10 oktober 2012, zijn de stukken van het geding bij de griffie van het hof binnengekomen, derhalve niet binnen de daarvoor geldende termijn van acht maanden.
Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn, het tijdsverloop sedert het plegen van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 januari 2013 niet eerder en evenmin sedertdien in aanraking is gekomen met politie of justitie, alsmede gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, acht het hof het raadzaam om op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht te bepalen dat aan de verdachte terzake geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 4.430,20.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in hoger beroep deels gehandhaafde bedrag van € 3.990,20,- ter zake van materiële en immateriële schade.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbende op het geweld jegens [benadeelde partij], dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul, mr. R.C. Langeler en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. L.S. van Es.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 februari 2013.