GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 9 januari 2013
Zaaknummer : 200.110.474/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 08-2286 + 382400 / F2 RK 11-1067
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. drs. R.H.P. Feiner te Rotterdam,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.E. van der Pols te Rotterdam.
Als degene wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 25 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschik¬king van 27 april 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 3 oktober 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
Van de zijde van de vader:
- op 23 augustus 2012 een brief van 22 augustus 2012 met bijlagen;
- op 31 augustus 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 7 september 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
Van de zijde van Jeugdzorg:
- op 25 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 26 november 2012 een brief van 23 november 2012 met bijlage.
De zaak is op 28 november 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer drs. A.W. Plak (teamleider) en mevrouw A.W. Cullens namens Jeugdzorg;
- de heer F. Dekkers namens de raad.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Onder meer staat tussen partijen het volgende vast:
De minderjarige [kind X], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige, is geboren uit de moeder. De vader heeft de minderjarige erkend. Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt van rechtswege alleen door de moeder uitgeoefend. De minderjarige verblijft bij de moeder.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en de minderjarige.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en in hoger beroep opnieuw beschikkende zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met de minderjarige vast te stellen en wel als volgt:
- een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur,
- alsmede een woensdagmiddag per veertien dagen vanuit school tot na het avondeten rond 18.30 uur,
- alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, een en ander in onderling overleg vast te stellen,
voorts verzoekt de vader te bepalen dat voormelde omgangsregeling geleidelijk aan zal worden opgebouwd, door partijen nader overeen te komen in een periode van zes maanden vanaf datum uitspraak.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans het hoger beroep af te wijzen en het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige heeft afgewezen. De vader voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de strijd die de vader voert om omgang te krijgen onderdeel is geworden van het leven van de minderjarige en een enorme druk op de minderjarige uitoefent; dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er enkel nog opties resteerden waarbij het belang van de minderjarige zou worden geschaad; en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het onder de huidige omstandigheden niet in het belang van de minderjarige is om omgang met de vader te hebben. De vader stelt dat niet is gebleken dat de minderjarige lijdt onder de rechtsstrijd tussen de ouders en dat hij haar in ieder geval sinds 2011 niet meer heeft kunnen betrekken in de rechtsstrijd. De omgang zelf verliep goed. De vader meent dat het advies van de raad in zijn rapport van 29 april 2010 juist was en dat Jeugdzorg haar taak, om in het kader van de ondertoezichtstelling de communicatie tussen de ouders te verbeteren, heeft verzaakt. De vader verwijst daarvoor naar een rapport van de Ombudsman. Voorts stelt de vader dat de rechtbank tegenstrijdig heeft gemotiveerd, omdat de rechtbank enerzijds overweegt dat omgang niet in het belang van de minderjarige is, maar dat anderzijds de moeder de minderjarige ruimte en gelegenheid dient te geven om de vader een rol in haar leven te laten spelen.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht het verzoek van de vader heeft afgewezen. De moeder voert daartoe onder meer aan dat sinds de relatie van partijen verbroken is, de vader de strijd is aangegaan met de moeder, zowel in als buiten rechte, hetgeen een ernstige inbreuk op het gezin van de moeder heeft gemaakt. De vader zegt wel dat hij de strijd wil staken, maar in de praktijk blijkt daar niets van. De moeder en de minderjarige lijden onder de langdurige strijd en de houding van de vader waardoor omgang niet in het belang van de minderjarige is. De moeder stelt voorts dat het rapport van de Ombudsman zeer eenzijdig is.
6. Jeugdzorg heeft verklaard dat de juridische en psychologische strijd tussen de ouders, waarin beiden op eigen wijze een aandeel hebben, zich heeft voortgezet en dat de minderjarige klem zit. Ondanks haar inmenging via de ondertoezichtstelling is Jeugdzorg er slechts beperkt in geslaagd resultaat te behalen. Mede als gevolg van het rapport van de Ombudsman heeft Jeugdzorg besloten de aanpak in deze zaak te wijzigen. Dit betekent dat er twee gezinsvoogden zijn aangewezen, één voor de minderjarige en één voor de ouders. Met de ouders zullen alleen gezamenlijk gesprekken gevoerd worden, gericht op begeleiding van de ouders in hun onderlinge communicatie en het maken van afspraken ten behoeve van de minderjarige.
7. De raad constateert dat sprake is van een kwetsbare minderjarige en een ingewikkelde situatie. De raad heeft ter zitting geadviseerd, juist gelet op voormelde omstandigheden, om het nieuwe beleid van Jeugdzorg een kans te geven.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat sprake is van een langdurige strijd tussen de ouders waarvan de minderjarige de dupe is geworden en waardoor zij beschadigd is geraakt. Gezien de huidige situatie waarin de minderjarige klem zit tussen de ouders en gedragsproblemen vertoont, hetgeen zorgelijk is, acht het hof de beslissing van de rechtbank onder de omstandigheden van dat moment niet onbegrijpelijk. Door het verzoek van de vader af te wijzen, zou er rust voor de minderjarige kunnen ontstaan. Daar staat tegenover dat het noodzakelijk is in het belang van de minderjarige dat de ouders aan het werk gaan om hun onderlinge strijd te beëindigen en de door de wet beoogde op het welzijn van de minderjarige gerichte ouderschapsrelatie te vestigen. Juist doordat de huidige kindproblematiek is ontstaan in het bijzonder als gevolg van de strijd tussen de vader en de moeder dienen zij beiden hun verantwoordelijkheid te nemen als ouders en het tij te keren. Beiden dienen zich daarvoor in het belang van de minderjarige in te zetten. De vader dient, zoals hij ter zitting heeft toegezegd, pas op de plaats te maken door niet langer de confrontatie op te zoeken met de moeder en/of de minderjarige (of te laten zoeken door zijn familie) en de moeder dient, conform haar taak als gezaghebbende ouder op grond van de wet, de minderjarige te ondersteunen en te stimuleren als nodig ter ontwikkeling van de banden van de minderjarige met de vader. Het nieuwe beleid van Jeugdzorg, waarbij twee gezinsvoogden zijn aangesteld, één voor de minderjarige en de ander voor de ouders en waarbij eerst wordt ingezet op de verbetering van de verhouding en de communicatie tussen de ouders, is naar het oordeel van het hof de juiste weg. In dat kader past dat niet terstond, in de zin van ‘allereerst’ wordt ingezet op omgang. Het staat Jeugdzorg vrij op ieder daartoe door Jeugdzorg geschikt geacht moment ook in te zetten op omgang, waarbij het hof van de ouders verlangt dat zij hun volledige medewerking aan het beleid van jeugdzorg zullen verlenen. Om zicht te houden op de situatie zal het hof de zaak voor zes maanden pro forma aanhouden. Vervolgens dient de zaak opnieuw te worden beoordeeld met mede neming van al hetgeen in het kader van het nieuwe beleid van Jeugdzorg zal zijn tot stand gebracht.
9. Uit het bovenstaande volgt dat het hof, alvorens nader te beslissen, de zaak pro forma zal aanhouden voor de duur van zes maanden, in afwachting van het verloop en de uitkomsten van de aanpak door Jeugdzorg.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
alvorens nader te beslissen:
houdt de behandeling aan tot de zitting van zaterdag 6 juli 2013 pro forma;
met het verzoek aan beide ouders en Jeugdzorg om het hof tijdig voor die datum te berichten omtrent verloop en uitkomst van het traject als beschreven onder rechtsoverweging 8.;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2013.