Rolnummer: 22-003066-12
Parketnummers: 09-720854-12 en 10-631121-09 (TUL)
Datum uitspraak: 13 februari 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 19 juni 2012 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1988,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond - Gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 januari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2012 te Leiden aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten diverse snij- en/of steekwonden in het gezicht), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een glas in het gezicht te slaan en/of een glas in het gezicht te gooien;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juni 2012 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een glas in het gezicht van de [benadeelde partij] heeft geslagen en/of een glas tegen het gezicht van die [benadeelde partij] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging - behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 juni 2012 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een glas in het gezicht van [benadeelde partij] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nu het hof het proces-verbaal verhoor verdachte met nr. PL1643 2012086125-13, het proces-verbaal van bevindingen met nr. PL1644 2012086125-10 en de foto's van [benadeelde partij] zoals die zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen met nr. PL1641 2012086125-11 niet tot het bewijs zal bezigen, kunnen de - overeenkomstig de door de raadsman overgelegde pleitnotities - gevoerde verweren daaromtrent onbesproken blijven.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij zijn vriendin door haar in een horecagelegenheid met een glas in het gezicht te slaan. Hierdoor heeft het slachtoffer diverse wondjes en sneeën in haar gezicht opgelopen, waaronder bij haar rechter wenkbrauw en in haar rechter ooghoek. Het is daarbij niet aan verdachte te danken geweest dat ernstiger letsel, zoals blindheid of blijvend oogletsel, is uitgebleven. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze aangetast.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte - ondanks zijn jeugdige leeftijd - reeds een aantal keren eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van de gespreksaantekening van de reclassering d.d. 12 juni 2012 en de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 26 oktober 2012, opgemaakt door reclasseringswerker R. Boin alsook het reclasseringsadvies (beknopt) d.d. 14 mei 2010, opgemaakt door reclasseringswerker O. Stijger. Hieruit blijkt dat de verdachte problemen heeft op meerdere leefgebieden. Gelet op de inhoud van de voortijdige negatieve beëindiging d.d. 18 april 2011 van de reclassering en het advies tenuitvoerlegging d.d. 11 januari 2011 van de reclassering alsook gelet op verdachtes houding ter terechtzitting in hoger beroep lijkt de verdachte vooralsnog niet of nauwelijks bereid om zijn problemen in te zien noch daaraan te werken.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals die in eerste aanleg door de politierechter is opgelegd een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 8 september 2009 onder parketnummer 10-631121-09 is de verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 135 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bevel dat die voorwaardelijke gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Bij vonnis van de meervoudige rechtbank te Rotterdam van 7 oktober 2010 onder parketnummer 10-701133-10 is de proeftijd van voornoemde voorwaardelijke straf met één jaar verlengd. Bij vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 10 maart 2011 onder parketnummer 10-631121-09 is reeds de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van voornoemde voorwaardelijke straf, te weten 30 dagen, zodat nog 60 dagen resteerden.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Gelast de tenuitvoerlegging van de (nog resterende) straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 8 september 2009, parketnummer 10-631121-09, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. W.J. van Boven, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 februari 2013.