Rolnummer: 22-004377-12
Parketnummer: 10-701057-12
Datum uitspraak: 13 februari 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 31 augustus 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te district [geboorteplaats] (Suriname) op
[geboorteplaats] 1960,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 januari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest en met de bepaling dat de rechtbank negen maanden na het onherroepelijk worden van de uitspraak dient te worden bericht over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel. Ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde is aan de verdachte met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel opgelegd.
Door de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 februari 2012 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand (gelegen op/aan het Zuidplein Hoog) heeft weggenomen vier, althans één of meer pan(nen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Blokker, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
hij op of omstreeks 14 februari 2012 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten bij beschikking van de Staatssecretaris van Justitie (nummer [nr.]) de dato 28 januari 1997, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van het hierboven onder 2. ten laste gelegde, wegens schending van het ne bis in idem beginsel, op gronden zoals in de ter terechtzitting overgelegde pleitnotities vermeld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte is meerdere malen veroordeeld wegens een overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij ging het steeds om feiten met een andere pleegdatum dan in deze strafzaak. Dientengevolge is er geen eenheid van tijd en evenmin een zelfde strafbaar feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, zodat het verweer faalt. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde. Het hof verwerpt het verweer.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 februari 2012 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkelpand gelegen aan het Zuidplein Hoog heeft weggenomen vier pannen, toebehorende aan Blokker;
hij op 14 februari 2012 te Rotterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van enig wettelijk voorschrift bij beschikking van de Staatssecretaris van Justitie nummer [nr.] de dato 20 januari 1997, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit overmacht dan wel in een situatie van afwezigheid van alle schuld, zodat de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, op gronden zoals in de ter terechtzitting overgelegde pleitnotities vermeld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op een ongewenst verklaarde vreemdeling rust de verplichting Nederland te verlaten. Een ongewenste vreemdeling kan alleen dan geen verwijt van zijn illegale verblijf in Nederland worden gemaakt, wanneer die vreemdeling kan aantonen dat hij buiten zijn schuld geen uitvoering kan geven aan zijn verplichting tot vertrek. Voor een succesvol beroep op overmacht zal aannemelijk moeten zijn geworden dat het de verdachte - ondanks alle mogelijke, serieuze inspanningen van zijn kant - niet is gelukt Nederland te verlaten. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij - na zijn presentatie aan de Surinaamse autoriteiten in 2010 teneinde een laissez passer te verkrijgen - enkele malen heeft gebeld naar de autoriteiten omtrent de stand van zaken van zijn laissez-passeraanvraag, maar dat hem telkens werd medegedeeld dat zijn status bij de autoriteiten bekend was, dat zijn aanvraag nog in behandeling was en zij daardoor vooralsnog niets voor hem konden betekenen. De verdachte heeft de autoriteiten naar eigen zeggen nimmer nader aangeschreven met betrekking tot zijn laissez-passeraanvraag noch heeft hij een advocaat benaderd om dit namens hem te doen, terwijl daarvan meer effect is te verwachten dan van het telefonisch inwinnen van inlichtingen. Naar 's hofs oordeel heeft de verdachte mitsdien niet al hetgeen redelijkerwijze van hem kon worden verwacht gedaan om Nederland te verlaten. Gelet op deze omstandigheid is het hof van oordeel dat van een situatie van overmacht, dan wel van een situatie van afwezigheid van alle schuld, geen sprake is. Het hof verwerpt het verweer.
Nu ook geen andere omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD).
Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan diefstal. Diefstal is een ergerlijk feit dat doorgaans overlast en schade veroorzaakt voor de betrokkenen. Diefstal betreft een misdrijf waarop op de voet van artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering voorlopige hechtenis is toegelaten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uitreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten ten minste driemaal wegens het plegen van misdrijven onherroepelijk is veroordeeld tot straffen die vrijheidsbeneming inhielden. Deze straffen waren ten uitvoer gelegd voordat de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd. Uit voornoemd uitreksel Justitiële Documentatie blijkt tevens dat de verdachte sinds zijn komst naar Nederland in 1990 vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke en andersoortige feiten. De verdachte trekt kennelijk geen lering uit zijn eerdere veroordelingen, nu deze veroordelingen hem er niet van hebben weerhouden het onderhavige feit te plegen. Het hof houdt er dan ook ernstig rekening mee dat de verdachte in de toekomst wederom een misdrijf zal begaan. Gelet op de aard van de misdrijven die door de verdachte in het verleden zijn begaan eist de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel.
Voorts heeft de verdachte acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 26 juni 2012, opgesteld door reclasseringswerker R. van den Brink. Hierin wordt geadviseerd om aan de verdachte de ISD-maatregel op te legen. Aan dit advies is ten grondslag gelegd dat eerder opgelegde straffen niet hebben geleid tot verminderde recidive, dat de verdachte nauwelijks stabiele factoren heeft en zeer regelmatig met justitie in aanraking komt. Aangegeven wordt dat de mogelijkheden binnen een regulier ISD-traject, net als binnen een toezichttraject, voor de verdachte zeer beperkt zijn, aangezien hij wegens zijn ongewenste vreemdelingenstatus niet in aanmerking komt voor sociale voorzieningen. Wel zou het ontnemen van zijn vrijheid het doel dienen om de overlast die hij bezorgt in te perken. Voorts kan de ISD-maatregel worden benut om de terugkeer naar het land van herkomst, Suriname, te bewerkstelligen.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de rapportage van dr. D.J. Vinkers, forensisch psychiater bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) d.d. 1 maart 2012. Blijkens dit rapport zijn er geen contra-indicaties voor de oplegging van de ISD-maatregel. Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van een psychiatrische aandoening in engere zin of voor verslavingsproblematiek, maar er zijn wel problemen op verschillende leefgebieden (illegaal in Nederland en geen woning).
De stelling van de verdediging dat bovengenoemde rapportages onzorgvuldig en zeer oppervlakkig zijn opgesteld en daardoor niet gebruikt kunnen worden voor het opleggen van de ISD-maatregel, is op geen enkele wijze onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts aangevoerd dat de ISD-maatregel niet zinvol is, nu er gelet op verdachtes verblijfstatus geen inhoudelijke invulling kan worden gegeven aan die maatregel.
Het hof verwijst de raadsman op dit punt naar een passage uit het vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 29 december 2010, LJN BP2875, en maakt die overweging tot de zijne:
"(...) Voorts wijst de raadsman op de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem (LJN: BO4249) d.d. 9 november 2010. In dat arrest is overwogen dat de ISD-maatregel niet bedoeld is om problematiek op het gebied van het vreemdelingenrecht op te lossen dan wel een bijdrage te leveren aan het uitzettingsbeleid.
Overwogen wordt dat het arrest waar de raadsman op wijst betrekking heeft op de toets of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is. In die zaak wordt overwogen dat een verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol was.
Omtrent het door het Openbaar Ministerie gevoerde beleid is de rechtbank het volgende ambtshalve bekend.
Bij brief van 9 juni 2009 (kenmerk: PaG/HB/13798) heeft het College van procureurs-generaal de Richtlijn en Handleiding voor strafvordering (zeer actieve) veelplegers toegelicht. Die toelichting luidt ten aanzien van moeilijk of feitelijk niet-uitzetbare illegalen als volgt. "ook ten aanzien van deze verdachten kan de vordering van de ISD-maatregel onder omstandigheden aangewezen zijn. De wet maakt immers geen onderscheid naar nationaliteit en/of verblijfsstatus (...). De tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is weliswaar geen verantwoordelijkheid van het OM, evenmin ten aanzien van illegalen die tot de maatregel zijn veroordeeld, maar het is wel van belang dat de officier van justitie/advocaat-generaal de rechter hierover kan voorlichten ter onderbouwing van zijn vordering, net als dat in zijn algemeenheid bij een vordering ISD-maatregel het geval is. DJI heeft een speciale voorziening getroffen voor illegalen veroordeeld tot de ISD-maatregel. Deze is per 1 juli 2009 operationeel."
De rechtbank is voorts ambtshalve bekend met het 'Informatieblad Maatregel Inrichting Stelselmatige Daders (ISD) voor illegalen'. De relevante informatie daaruit is de volgende:
"Vanaf 1 juli 2009 kan ISD worden gevorderd bij zeer actieve veelplegers die illegaal in Nederland verblijven. Het voorbehoud dat het College van procureurs-generaal ten aanzien van deze groep heeft gemaakt is komen te vervallen. De Wet ISD (art. 38m t/m 38u WvSr) maakt geen onderscheid naar nationaliteit en/of verblijfsstatus. (...) Het eerste doel van de maatregel is voor de illegale veelpleger hetzelfde als voor niet-illegale zeer actieve veelplegers, namelijk langdurige vrijheidsbeneming waardoor voortzetting van het criminele gedragspatroon van volwassenen zeer actieve veelplegers feitelijk onmogelijk wordt gemaakt. Het tweede doel richt zich niet op integratie in Nederland maar op een succesvolle terugkeer naar het land van herkomst, waarbij de maatregel wordt opgeheven op het moment dat uitzetting kan plaatsvinden. De Minister kan de maatregel daartoe ambtshalve beëindigen." (...) Om de terugkeer naar het land van herkomst succesvol te laten zijn, moet een illegale veelpleger daarvoor worden gemotiveerd. De dwang van een maatregel van twee jaar zal deze motivatie vergroten. Temeer omdat de maatregel wordt beëindigd zodra de veelpleger wordt uitgezet. Die uitzetting kan al vroeg in het traject plaatsvinden. Het programma zal zoveel mogelijk gelijk zijn aan dat voor overige ISD-ers. Dit betekent dat de ISD-maatregel begint met stabilisatie, het opstellen van een re-integratieplan in het land van terugkeer en waar nodig diagnostiek. De uitvoering van de maatregel wordt gefocust op de beoogde terugkeer en het verkrijgen van een perspectief in het land van terugkeer. De arbeid en het onderwijs worden zoveel mogelijk afgestemd op het vergroten van mogelijkheden op betaald werk bij terugkeer. Interventies of ambulante zorg zullen op indicatie worden aangeboden. (...) Er zal uiteraard geen sprake zijn van verlof of het geleidelijk terugkeren in de samenleving. Door het activeren van het sociale netwerk in het land van terugkeer zal wel worden geprobeerd om de veelpleger een zo goed mogelijke start te geven. De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) zet zich in voor het vertrek van de vreemdeling. Hiertoe volgt de regievoerder van de DT&V vertrekgesprekken. Indien er geen reisdocumenten voorhanden zijn, ondersteunt de regievoerder de vreemdeling bij het aanvragen van vervangende reisdocumenten. De trajectbegeleider van Dienst Justitiële inrichtingen en de regievoerder van DT&V delen informatie met elkaar die van belang is voor de terugkeer van de vreemdeling naar zijn land van herkomst. (...) Vooralsnog wordt er ISD-capaciteit voor 30 illegale vreemdelingen gereserveerd (...). Illegalen zullen centraal worden geplaatst in GW-locatie de Grittenborgh in Hoogeveen. Omdat de doelgroep beperkt is, kan op deze manier een betere begeleiding worden geboden van de illegale vreemdelingen gericht op de terugkeer naar het land van herkomst. (...) De ISD-maatregel wordt ambtshalve door de Minister van Justitie beëindigd op het moment dat de vreemdeling kan worden uitgezet."
Op grond van het bovenstaande wordt vastgesteld dat het openbaar ministerie thans specifiek beleid voert ten aanzien van de invulling van de ISD-maatregel voor illegale veelplegers. De rechtbank gaat ervan uit dat dit beleid op de verdachte van toepassing is omdat zij illegaal in Nederland verblijft nu zij (EU-onderdaan) ongewenst is verklaard.
In dit geval moet ervan uitgegaan worden dat de verdachte vanwege haar ongewenst-verklaring slechts een (delictvrije) toekomst heeft buiten Nederland. Dat de doelstellingen die in het hierboven geformuleerde beleid samenvallen met vreemdelingenrechtelijke doelstellingen maakt nog niet dat het niet zinvol kan zijn om in het kader van de ISD-maatregel te werken aan een succesvolle terugkeer naar het land van herkomst. Dat klemt te meer nu het de wens is van de verdachte om terug te keren naar haar land van herkomst. Die wens is uit te voeren binnen het huidige door het OM gevoerde beleid. Ook de moeilijkheden die de verdachte zegt te ondervinden bij het verkrijgen van de juiste uitreisdocumenten kunnen binnen het ISD-traject overwonnen worden. Het standpunt dat de ISD-maatregel niet zinvol is, wordt dan ook niet gevolgd."
Het hof is - gelet op het vorenoverwogene - van oordeel dat oplegging van de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren passend en geboden is, zonder aftrek van voorarrest, nu de veiligheid van goederen zulks eist en oplegging van de maatregel strekt tot zowel de beveiliging van de maatschappij als de beëindiging van het almaar plegen van strafbare feiten door de verdachte.
Gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade, dient het maatschappelijk belang te prevaleren boven de persoonlijke wensen van de verdachte.
Het hof zal hierbij bepalen dat na het verloop van een periode van 9 maanden tussentijds de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal worden beoordeeld.
Geen straf of maatregel ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Gelet op de maatregel die aan de verdachte ter zake het onder 1 bewezen verklaarde zal worden opgelegd, alsmede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting in hoger beroep, acht hof het raadzaam om op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht te bepalen dat aan de verdachte terzake het onder 2 bewezen verklaarde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9a, 38m,38n, 38s, 57, 197 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren;
bepaalt dat het hof 9 (negen) maanden na het onherroepelijk worden van deze uitspraak door het openbaar ministerie dient te worden bericht over de wenselijkheid of de noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelmatige daders.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. W.J. van Boven, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 februari 2013.