Rolnummer: 22-005229-12
Parketnummer: 10-650012-12
Datum uitspraak: 25 februari 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortejaar] 1978 te [geboorteplaats](Kaapverdië),
[GBA-adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, De Schie, Rotterdam te Rotterdam.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 11 februari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 december 2011 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel op die [benadeelde partij] heeft afgevuurd, waarbij die [benadeelde partij] door die kogel in de buikstreek werd getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 december 2011 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een persoon, (te weten [benadeelde partij]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schotwond in de buik, althans de buikstreek), heeft toegebracht, doordat hij of zijn mededader opzettelijk met een vuurwapen een kogel op die [benadeelde partij] heeft afgevuurd;
dat hij op of omstreeks 24 december 2011 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door toen en aldaar een vuurwapen op de borst en/of het hoofd van die [benadeelde partij] te richten althans die [benadeelde partij] een vuurwapen te tonen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 december 2011 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een persoon genaamd [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel op die [benadeelde partij] heeft afgevuurd, waarbij die [benadeelde partij] door die kogel in de buikstreek werd getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - op gronden zoals nader weergegeven in de door haar overgelegde pleitnotities - vrijspraak van de verdachte bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt er in de kern weergegeven op neer dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, had op de samenwerking en het delict.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof bij de beoordeling van deze zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden:
- De verdachte was op de avond van 24 december 2011 aanwezig in café Fantastique te Rotterdam. Toen hij daar aan de bar zat kwam de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]), die hij al kende, naar hem toe en heeft de verdachte kort met hem gesproken over wat ze tijdens de kerstdagen gingen doen;
- [medeverdachte] is vervolgens in de richting van de gokkast gelopen;
- Op enig moment ontstond er een discussie tussen het barmeisje en de verdachte over het betalen van bestelde drankjes. Het barmeisje moest huilen en de eigenaar van het café nam de discussie van haar over en stopte deze. Het hof leidt uit deze omstandigheden af dat er op dat moment in het café sprake was van een ruzieachtige sfeer waarin de verdachte een aandeel had;
- Vrijwel direct daarna ontstond er een discussie tussen de verdachte en het latere slachtoffer [benadeelde partij]. De verdachte vroeg [benadeelde partij] harder dan normaal waarom [benadeelde partij] naar hem keek; hij was geïrriteerd;
- [medeverdachte] verliet zijn plaats bij de gokkast en voegde zich bij de verdachte en [benadeelde partij];
- [medeverdachte] vroeg - zo heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard - aan de verdachte wat er aan de hand was en zei tegen hem: "Dat moet je niet pikken" en/of "Je moet het niet pikken omdat je blind bent". Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte] de verdachte aanspoorde om actie tegen [benadeelde partij] te ondernemen;
- [medeverdachte] gaf vervolgens een pistool aan de verdachte;
- De verdachte richtte het pistool op [benadeelde partij];
- Daarbij ontstond ook een fysiek handgemeen tussen de verdachte en [benadeelde partij], waar ook [medeverdachte] aan deelnam. Er werd over en weer geduwd en geslagen;
- De verdachte heeft daarna het pistool aan [medeverdachte] teruggegeven. De verdachte heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep verklaard en zijn verklaring op dit punt vindt steun in de eerste en de tweede verklaring van [benadeelde partij]. Tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg is [benadeelde partij] weliswaar hiervan teruggekomen, maar de beide laatstgenoemde verklaringen bevatten ten opzichte van de overige verklaringen in het dossier dermate veel afwijkingen, dat het hof die verklaringen op onder meer het genoemde punt minder betrouwbaar acht dan de eerste en tweede verklaring van [benadeelde partij];
- [medeverdachte] heeft vervolgens direct daarna het schot op [benadeelde partij] gelost.
Uit het vorenstaande blijkt dat, nadat de verdachte de confrontatie met het slachtoffer had gezocht, hij bijval kreeg van [medeverdachte]. [medeverdachte] hitste de verdachte op om actie tegen [benadeelde partij] te ondernemen en [medeverdachte] nam ook deel aan het fysieke geweld tegen [benadeelde partij]. Voor de verdachte moest het gelet hierop duidelijk zijn dat [medeverdachte] in een opgewonden gemoedstoestand verkeerde, zelfs zodanig dat hij niet schroomde om een vuurwapen tevoorschijn te halen en aan de verdachte te geven, welk wapen de verdachte gebruikte om het slachtoffer mee te bedreigen. Door onder de genoemde omstandigheden het vuurwapen daarna weer aan [medeverdachte] terug te geven, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte] het wapen tegen het slachtoffer zou gebruiken. In aanmerking genomen dat het café slechts een kleine ruimte beslaat en dat de verdachte, [medeverdachte] en [benadeelde partij], zoals uit het dossier blijkt, dicht bij elkaar stonden, heeft de verdachte daarmee naar het oordeel van het hof tevens welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde partij] door een schot van [medeverdachte] dodelijk geraakt zou worden. Derhalve heeft de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde gehandeld met opzet in voorwaardelijke zin.
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen overweegt het hof nog dat naar 's hofs oordeel op grond van het bovenstaande is komen vast te staan dat de verdachte een zodanig significante en wezenlijke bijdrage aan het schietincident heeft geleverd - door, zoals hij zelf ook heeft verklaard, de confrontatie met [benadeelde partij] op te zoeken en hem te bedreigen met het vuurwapen dat [medeverdachte] aan hem gaf - en dat er sprake is geweest van een zodanig bewuste, nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte dat van medeplegen van de poging tot doodslag sprake is.
De verweren van de raadsvrouw worden verworpen.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, waarbij het slachtoffer in de buikstreek is geschoten. Dat het slachtoffer niet is komen te overlijden is geenszins aan de verdachte te danken, maar enkel aan kundig medisch ingrijpen. De verdachte heeft door zijn handelen in aanzienlijke mate bijgedragen aan een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de verklaring die het slachtoffer ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd blijkt dat hij zowel fysiek als psychisch ernstig beschadigd is geraakt door het gebeurde. Daarnaast brengen dergelijke feiten bij aanwezige omstanders angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg, zeker nu het feit in een (klein) café plaatsvond. Ook hebben dergelijke feiten voor de rechtsorde in zijn algemeenheid een zeer schokkend karakter.
Het hof is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 8.248,20.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit, in eerste aanleg volledig toegewezen, bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist, met dien verstande dat overeenkomstig het standpunt van de verdediging afwijzing van de vordering is bepleit.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder primair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het hiervoor gevorderde bedrag.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve integraal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 8.248,20 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 8.248,20 (achtduizend tweehonderdachtenveertig euro en twintig cent) bestaande uit €748,20 (zevenhonderdachtenveertig euro en twintig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 8.248,20 (achtduizend tweehonderdachtenveertig euro en twintig cent) bestaande uit € 748,20 (zevenhonderdachtenveertig euro en twintig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 76 (zesenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. M.C.R. Derkx en mr. J.H. Wesselink, in bijzijn van de griffier mr. S.N. Keuning.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 februari 2013.