GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 27 maart 2013
Zaaknummer : 200.037.773/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 08-1185
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. drs. P.A. Visser te Hendrik-Ido-Ambacht,
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.W.A. van Dommelen te Veenendaal.
Als degenen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, zijn aangemerkt:
1. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
2. SGJ Christelijke Jeugdzorg,
gevestigd te Amersfoort,
kantoorhoudende te Dordrecht,
hierna te noemen: SGJ.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikkingen van 23 juni 2010, 6 april 2011 en 25 januari 2012, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij beschikking van 23 juni 2010 is – uitvoerbaar bij voorraad – een voorlopige regeling tussen de moeder en de minderjarigen [naam], geboren op [geboortedatum in] 1998 te [geboorteplaats], verder: [de zoon], en [naam], geboren op [geboortedatum in] 2004 te [geboorteplaats], verder: [de dochter] (verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen), inzake de toedeling van zorg- en opvoedingstaken bepaald, inhoudende dat:
- de moeder gedurende vier weken vier uren in de week op iedere zaterdag, te beginnen op zaterdag 26 juni 2010, van 10.00 uur tot 14.00 uur omgang heeft met de minderjarigen bij haar thuis, waarbij de vader de minderjarigen brengt en haalt;
- de moeder vervolgens acht uren in de week op iedere zaterdag, te beginnen op zaterdag 31 juli 2010, van 10.00 uur tot 18.00 uur omgang heeft met de minderjarigen bij haar thuis, waarbij de vader de minderjarigen brengt en haalt. Daarnaast is bepaald dat de moeder wekelijks telefonisch contact met de minderjarigen zal hebben op donderdag om 19.00 uur.
Voorts zijn bij die beschikking [namen deskundigen] tot deskundigen benoemd in het kader van een deskundigenonderzoek en is de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot 27 november 2010 pro forma.
Bij beschikking van 6 april 2011 zijn de minderjarigen voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld en is Jeugdzorg benoemd tot gezinsvoogd. Voorts is bepaald dat de bij tussenbeschikking van 23 juni 2010 bepaalde voorlopige regeling inzake de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken op dezelfde wijze en met dezelfde frequentie zal worden hervat, ingaande 9 april 2011, waarbij de vader en de moeder beurtelings na ieder contact tussen de moeder en de minderjarigen telefonisch contact met de andere ouder zullen opnemen. De verdere behandeling voor het overige is aangehouden tot 29 oktober 2011.
Bij beschikking van 25 januari 2012 is SGJ - die de ondertoezichtstelling uitvoert - in de gelegenheid gesteld om samen met de ouders de voorlopige zorgregeling verder vorm te geven en zo mogelijk uit te breiden. De zaak is pro forma aangehouden waarbij SGJ en de partijen zijn verzocht het hof op de hoogte te stellen over het verloop van de zorgregeling in het kader van de ondertoezichtstelling.
Van de zijde van SGJ is bij het hof op 31 december 2012 een brief van 28 december 2012 met bijlagen ingekomen.
Bij brief van 17 januari 2013 heeft het hof de brief met bijlagen van SGJ doen toekomen aan partijen en hen in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 8 februari 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 28 januari 2013 een brief met bijlage ingekomen.
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de zorgregeling tussen de moeder en de minderjarigen.
2. Uit de brief van 28 december 2012 van SGJ komt naar voren dat de afgelopen tijd vooruitgang is geboekt met de ouders en de minderjarigen. Er is voldoende zicht op de ontwikkeling van de minderjarigen en daarnaast zijn meerdere gesprekken gevoerd tussen de gezinsvoogdijwerker en de ouders en de minderjarigen. Uit informatie van de [naam stichting] blijkt dat de hulpverleningsdoelen, die betrekking hebben op de minderjarigen en de moeder en de ouders onderling, deels tot helemaal zijn behaald, waardoor de hulpverlening eind juni 2012 is beëindigd. Voorts hebben de ouders op 17 december 2012 een ‘werkblad ouderschapsplan’ ondertekend waarin helder is uiteengezet hoe de ouders aan de ontwikkelingsbedreigingen van de minderjarigen gaan werken. De zorgregeling tussen de moeder en [de dochter] is uitgebreid in die zin, dat [de dochter] alle even weken bij de moeder verblijft en alle oneven weken bij de vader. Deze regeling heeft een positieve uitwerking op [de dochter], zo blijkt ook uit hetgeen de leerkracht van [de dochter] aan SGJ heeft laten weten. De zorgregeling tussen de moeder en [de zoon] is op verzoek van [de zoon] beperkt in die zin, dat hij de moeder eens per veertien dagen op zaterdag bezoekt van 10.00 uur tot 12.00 uur en samenvallend met de weken dat [de dochter] bij de moeder is. Het staat [de zoon] vrij om langer bij de moeder te blijven indien hij dat wenst. SGJ is van mening dat een gelijke - het hof verstaat dit als bedoeld te zijn: gelijkwaardige - verdeling van de opvoeding en verzorging van de minderjarigen in hun belang is. SGJ adviseert, teneinde die gelijkwaardige verdeling te kunnen waarborgen, de hoofdverblijfplaats van [de dochter] bij de moeder te bepalen. De hoofdverblijfplaats van [de zoon] dient naar de mening van SGJ bij de vader te blijven.
3. Namens de moeder is bij faxbericht van 8 februari 2013 verklaard dat zij de visie van SGJ als juist beschouwt. Voorts is de moeder van mening dat de uitgesproken ondertoezichtstelling zorgt voor rust en stabiliteit. De moeder wenst dan ook dat het ingediende verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling met de duur van een jaar wordt ingewilligd. Uit de reactie van de moeder, die als bijlage bij het faxbericht van 8 februari 2013 is gevoegd, komt naar voren dat de situatie thans een stuk stabieler is, zeker wat betreft de zorgregeling. Hoewel de moeder het liefst de hoofdverblijfplaats van beide minderjarigen bij haar wenst te hebben, ziet zij ook in dat dat voor wat betreft [de zoon] geen reële optie is (gelet op zijn opstelling en het (nog) moeizame contact tussen de moeder en [de zoon]).
4. Namens de vader is bij brief van 28 januari 2013 naar voren gebracht dat de vader de adviezen van SGJ met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen kan aanvaarden.
5. Met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen overweegt het hof als volgt. Uit het advies van SGJ komt naar voren dat het in het belang van de minderjarigen is dat de hoofdverblijfplaats van [de dochter] wordt bepaald bij de moeder en de hoofdverblijfplaats van [de zoon] blijft gehandhaafd bij de vader. Nu partijen zich in dit advies kunnen vinden en het hof dit in het belang van de minderjarigen acht, zal het hof dienovereenkomstig beslissen. Dit betekent dat de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de dochter] zal worden vernietigd en ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de zoon] zal worden bekrachtigd.
6. Voor wat betreft de vast te stellen zorgregeling oordeelt het hof dat uit de overgelegde stukken naar voren komt dat de thans geldende zorgregeling over het algemeen goed verloopt en in het belang van de minderjarigen is te achten. Ook partijen kunnen zich vinden in deze regeling. Het hof zal derhalve de thans geldende zorgregeling opnemen in het dictum. Dit betekent dat het hof met betrekking tot [de dochter] zal bepalen dat zij de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijft, de vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen. Met betrekking tot [de zoon] zal het hof bepalen dat hij een keer in de veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 12.00 uur bij de moeder verblijft. Partijen kunnen in onderling overleg deze regeling uitbreiden naar een ruimere reguliere regeling en/of een regeling voor de vakanties en feestdagen.
7. Het hof merkt nog op dat de afspraken die partijen verder nog hebben gemaakt hen wel binden doch zich niet lenen voor opneming in het dictum.
8. Gelet op de door de deskundigen overgelegde rekeningen ter zake van het ouderschapsonderzoek, stelt het hof hierbij de vergoeding van de deskundige [naam] vast op € 2.250,- (inclusief BTW) en de vergoeding van de deskundige [naam] op € 2.250,- (inclusief BTW), in totaal een bedrag van € 4.500,-, zoals door hen is verzocht. Dit bedrag is reeds aan de deskundigen voldaan. Deze kosten blijven ten laste van ’s Rijks kas.
9. Het hof ziet geen aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten – zoals door de moeder in haar petitum is verzocht – en zal dat verzoek derhalve afwijzen.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van [de dochter] en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [de dochter] met ingang van heden bij de moeder zal zijn;
stelt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken ten aanzien van de minderjarigen de volgende regeling vast:
- [de dochter] zal de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijven, de vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen;
- [de zoon] zal een keer in de veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 12.00 uur bij de moeder verblijven. Partijen kunnen in onderling overleg deze regeling uitbreiden naar een ruimere reguliere regeling en/of een regeling voor de vakanties en feestdagen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover deze de hoofdverblijfplaats van [de zoon] betreft;
stelt de kosten van het deskundigenbericht vast op € 4.500,- (inclusief BTW), bepaalt dat deze kosten ten laste van ’s Rijks komen en verstaat dat de griffier van dit hof dit bedrag reeds aan de deskundigen heeft voldaan;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Husson en Van Leuven, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2013.